ECLI:NL:CRVB:2016:3596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake indicatie voor zorg op basis van de AWBZ en de Zvw
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, geboren in 1986, heeft een indicatie voor zorg aangevraagd op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor verblijf in een instelling. De aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat op basis van het advies van zijn medisch adviseur concludeerde dat appellant niet in aanmerking kwam voor de gevraagde indicatie. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat er geen medisch verifieerbare gegevens waren die het advies van de medisch adviseur van CIZ konden weerleggen.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij enkel een indicatie nodig heeft voor de Belastingdienst om zijn bijzondere woonsituatie te erkennen en dat hij verzorging nodig heeft, wat kosten met zich meebrengt. Hij stelde dat de lange procedure bij CIZ hem en zijn moeder in financiële problemen heeft gebracht. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat CIZ zich op het advies van de medisch adviseur mocht baseren en dat er geen reden was om het standpunt van CIZ te betwisten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond voor was.
De uitspraak benadrukt de rol van de medisch adviseur van CIZ in de indicatiestelling en de voorliggende zorg op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in plaats van AWBZ-zorg. De Raad concludeerde dat de situatie van de moeder van appellant, hoewel vervelend, geen aanleiding gaf voor CIZ om af te wijken van de regelgeving.