ECLI:NL:CRVB:2016:3590
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ingangsdatum tegemoetkoming onderhoudskosten en terugwerkende kracht in sociale zekerheidswetgeving
Op 28 september 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de ingangsdatum van de tegemoetkoming in de onderhoudskosten van zijn gehandicapte zoon. Appellant had op 14 februari 2014 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op basis van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). De Svb kende hem een tegemoetkoming toe met ingang van het eerste kwartaal van 2014, maar appellant maakte bezwaar tegen het besluit om geen terugwerkende kracht tot 2013 te verlenen. De Svb verklaarde het bezwaar ongegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank Limburg. De rechtbank oordeelde dat de onbekendheid van appellant met de wettelijke bepalingen geen bijzonder geval opleverde voor terugwerkende kracht.
Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat hij in een vertrouwensrelatie met Kentalis verkeerde, die hem niet had geïnformeerd over de mogelijkheid van de TOG. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden van appellant geen aanleiding gaven voor het verlenen van een tegemoetkoming met terugwerkende kracht. De Raad concludeerde dat de onbekendheid met de wet geen bijzonder geval vormt en dat de stelling van appellant over Kentalis niet voldoende was om de beslissing van de Svb te weerleggen. De uitspraak werd gedaan door A.J. Schaap, met N. van Rooijen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.