ECLI:NL:CRVB:2016:359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
15-4871 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om WUV-uitkering op basis van medische klachten en vervolging

In deze zaak heeft appellant beroep ingesteld tegen een besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarbij zijn verzoek om een uitkering op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de medische klachten van appellant niet in verband konden worden gebracht met het overlijden van zijn vader, die in 1943 in Sobibor werd vermoord. Appellant had eerder, in 1985, ook al een verzoek ingediend dat was afgewezen omdat niet was aangetoond dat hij vervolging had ondergaan.

In mei 2014 diende appellant opnieuw een verzoek in, waarop de Pensioen- en Uitkeringsraad een medisch onderzoek liet uitvoeren door geneeskundig adviseur G.L.G. Kho. Deze concludeerde dat de klachten van appellant, waaronder gewrichtsklachten en suikerziekte, niet gerelateerd waren aan het overlijden van zijn vader, maar door andere oorzaken waren ontstaan. Tijdens de zitting op 17 december 2015 was appellant niet aanwezig, maar de vertegenwoordiger van de verweerder, A.T.M. Vroom-van Berckel, was wel aanwezig.

De Centrale Raad van Beroep heeft de bevindingen van Kho onderschreven en vastgesteld dat er geen direct oorzakelijk verband bestaat tussen de vervolging van de vader van appellant en de medische klachten van appellant. De Raad heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 28 januari 2016.

Uitspraak

Datum uitspraak: 28 januari 2016
15/4871 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 juni 2015, kenmerk BZ01839749 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2015. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1940 in [woonplaats], heeft in 1985 verzocht om toekenningen op grond van de Wuv. Bij besluit van 2 december 1986 is dit verzoek afgewezen op de grond dat niet is gebleken dat appellant vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. Appellant heeft dit besluit vergeefs in bezwaar en beroep aangevochten.
1.2.
In mei 2014 heeft appellant nogmaals verzocht om toekenningen op grond van de Wuv. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder onderzocht of appellant met de vervolgde kan worden gelijkgesteld. Daartoe is medisch onderzoek verricht door de geneeskundig adviseur, de arts G.L.G. Kho. Bij besluit van 11 februari 2015 is de aanvraag van appellant wederom afgewezen, dit omdat volgens verweerder de medische klachten van appellant redelijkerwijs niet in verband staan met het overlijden van zijn vader, maar door andere oorzaken zijn ontstaan. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Vast staat dat appellant zelf geen vervolging heeft ondergaan. De vader van appellant is in 1943 in Sobibor vermoord. Op grond hiervan wenst appellant met de vervolgde gelijk te worden gesteld.
2.2.
Geneeskundig adviseur Kho heeft in zijn rapportage melding gemaakt van gewrichtsklachten, suikerziekte en hartklachten. Tevens spreekt hij van psycho-sociale stressfactoren. Noch op het lichamelijke vlak, noch op het psychische vlak zijn er door Kho echter beperkingen geconstateerd. Kho heeft bovendien geoordeeld dat zowel de lichamelijke als de psychische klachten van appellant door andere oorzaken dan door het overlijden van vader zijn ontstaan.
2.3.
Hetgeen appellant in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding de bevindingen van Kho in twijfel te trekken. Appellant heeft gewezen op de brandwonden die hij in 1942 heeft opgelopen door het over zich heen krijgen van hete jus. Hij wijt dit ongeval aan het uit huis halen van zijn vader, waarbij zijn moeder in de consternatie afgeleid is geraakt. De Raad is met verweerder van oordeel dat, nog los van de vraag of van het tegelijkertijd plaatsvinden van beide gebeurtenissen voldoende bevestiging is verkregen, niet van een direct oorzakelijk verband tussen de vervolging van vader en het ongeval kan worden gesproken. Daarbij komt nog dat uit de rapportage van Kho (ook) in dit opzicht niet blijkt van (thans nog) aanwezige medische beperkingen bij appellant.
2.4.
Het voorgaande betekent dat het beroep van appellant ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD