ECLI:NL:CRVB:2016:3584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
15/5194 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstand wegens verzwegen bijdragen voor kinderen en schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van bijstand aan appellante, die sinds 14 juni 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een tip dat appellante maandelijks geld ontving van haar ex-partner voor de zorg van hun kinderen, heeft de gemeente Capelle aan den IJssel een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante over een periode van anderhalf jaar, van januari 2013 tot juni 2014, onterecht bijstand had ontvangen, omdat zij de ontvangen bijdragen van haar ex-partner niet had gemeld. De gemeente besloot daarom om de bijstand te herzien en de kosten van bijstand terug te vorderen, wat resulteerde in een bedrag van € 7.287,04.

Appellante ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij de inlichtingenverplichting niet had geschonden, omdat het college op de hoogte zou zijn geweest van de stortingen door haar ex-partner. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat appellante haar verplichtingen niet was nagekomen, aangezien zij nooit melding had gemaakt van de stortingen. Bovendien werd de beroepsgrond over de kosten van medicijnen voor haar kinderen verworpen, omdat appellante deze kosten niet had onderbouwd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A.B.J. van der Ham als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 27 september 2016.

Uitspraak

15/5194 WWB
Datum uitspraak: 27 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 juli 2015, 14/7829 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.S. Krol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2016. Namens appellante is verschenen mr. R.F.H. Tamboenan, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.D. Fritz.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 14 juni 2011 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Naar aanleiding van een tip op 24 mei 2014 dat appellante al jaren maandelijks geld van haar ex-partner [S.] (S) ontvangt voor de zorg van haar kinderen, is een onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In het kader van dit onderzoek is onder meer dossieronderzoek verricht, op 3 juni 2014 een gesprek gevoerd met appellante en zijn de rekeningafschriften van haar bank-, giro- en spaarrekeningen over de periode vanaf 1 januari 2013 opgevraagd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport wijziging levensonderhoud WWB (rapport) van 3 juni 2014 van de afdeling Sociale Zaken van de gemeente Capelle aan den IJssel (SZ).
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van 9 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 oktober 2014 (bestreden besluit), - voor zover van belang - de bijstand van appellante over de periode 1 januari 2013 tot 1 juni 2014 te herzien en de gemaakte kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van € 7.287,04 van haar terug te vorderen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante over de periode van januari 2013 tot juni 2014 betalingen ten behoeve van haar kinderen op haar rekening heeft ontvangen van S en dat zij dit nooit bij SZ heeft gemeld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep, gelet op wat ter zitting is besproken, nog op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij de inlichtingenverplichting niet geschonden heeft omdat het college op de hoogte was van de stortingen door S.
4.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Ter zitting is door appellante nader toegelicht dat haar beroepsgrond berust op een aanname dat het college op de hoogte was van de stortingen
door S. Deze aanname berust op de omstandigheid dat tijdens een eerdere periode van 2007 tot en met 2010 van bijstandverlening aan appellante het college verhaal heeft gepleegd op S. S betaalde aan de gemeente en appellante ontving toen enkel bijstand met een toeslag. Van de stortingen sinds januari 2013 heeft appellante het college echter nooit op de hoogte gesteld, waarmee zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Het had appellante redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de stortingen door S van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. Te meer omdat zij, anders dan in de periode van 2007 tot en met 2010, naast de bijstand met toeslag ook nog bedragen ontving van S, zonder dat dit in mindering werd gebracht op de bijstand.
4.3.
Voorts heeft appellante met een beroep op dringende redenen aangevoerd dat in het kader van de terugvordering ten onrechte geen rekening is gehouden met de kosten van de medicijnen voor haar minderjarige kinderen die aan ADHD lijden. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellante niet heeft onderbouwd dat zij de kosten voor deze medicijnen daadwerkelijk moet voldoen en zo ja, hoe hoog deze kosten dan zijn.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.B.J. van der Ham als voorzitter en J.H.M. van de Ven en Th.C. van Sloten als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2016.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) J.L. Meijer

HD