ECLI:NL:CRVB:2016:3583
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.H.M. van de Ven
- Th.C. van Sloten
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag na eerdere afwijzing wegens geen gewijzigde omstandigheden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen de afwijzing van haar bijstandsaanvraag ongegrond had verklaard. Appellante had op 4 februari 2013 een aanvraag om bijstand ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Gouda op 12 april 2013 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante haar hoofdverblijf niet had op het door haar opgegeven adres. Appellante had verklaard dat zij op het adres van haar vriend verbleef, maar het college kon dit niet verifiëren. Na meerdere aanvragen en afwijzingen, waarbij appellante steeds niet op het opgegeven adres werd aangetroffen, heeft het college de aanvraag opnieuw afgewezen op 6 februari 2014. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellante niet heeft aangetoond dat er gewijzigde omstandigheden waren die haar recht op bijstand zouden kunnen onderbouwen. De Raad oordeelde dat het college voldoende pogingen had ondernomen om de feitelijke woonsituatie van appellante vast te stellen, maar dat appellante niet aanwezig was op het opgegeven adres. De enkele verklaring van appellante dat zij mogelijk ziek was of boodschappen deed, werd niet geloofwaardig geacht. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden, en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.