ECLI:NL:CRVB:2016:3581
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.B.J. van der Ham
- J.H.M. van de Ven
- Th.C. van Sloten
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag en de zorgvuldigheidseisen van het college
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De appellant, die zich op 22 augustus 2013 had gemeld voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), ontving op 20 september 2013 een voorschot van € 750,-. Echter, bij besluit van 22 oktober 2013 werd zijn aanvraag afgewezen omdat hij zich na de melding niet tijdig had teruggemeld bij de afdeling Werk en Inkomen. Het college stelde dat de appellant niet aan zijn verplichtingen had voldaan, omdat hij geen vervolgafspraak had gemaakt binnen de gestelde termijn van vijf weken na de aanvraagdatum.
De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat het college geen expliciete datum had genoemd voor het inleveren van de benodigde stukken, waardoor het hem niet kon worden tegengeworpen dat hij deze niet had ingeleverd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college de aanvraag op onjuiste gronden had afgewezen. De Raad benadrukte dat het college zorgvuldiger had moeten handelen door de appellant expliciet te verzoeken om de bewijsstukken voor een bepaalde datum in te leveren.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.488,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2016.