ECLI:NL:CRVB:2016:357
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake schadevergoeding en arbeidsverplichtingen WWB
In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarbij haar verzoek om schadevergoeding en ontheffing van arbeidsverplichtingen werd afgewezen. Verzoekster ontvangt bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en heeft verzocht om ontheffing van haar arbeidsverplichtingen, omdat zij door persoonlijke omstandigheden niet in staat is om aan de eisen te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft haar verzoeken afgewezen, wat leidde tot een juridische procedure.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak het college veroordeeld tot het vergoeden van immateriële schade aan verzoekster, maar verzoekster is van mening dat de toegekende schadevergoeding niet voldoende is en heeft een hoger bedrag geëist. In het kader van haar verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoekster een bedrag van € 8.400,- gevraagd als voorschot op de schadevergoeding.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor het treffen van een voorlopige voorziening. De omstandigheid dat verzoekster meent recht te hebben op een hogere schadevergoeding dan het door de rechtbank toegekende bedrag, is op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van onverwijlde spoed. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster haar verzoek niet voldoende heeft onderbouwd en dat er geen zwaarwegend belang is dat behandeling van de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
De uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.