ECLI:NL:CRVB:2016:3565
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van re-integratieverplichtingen van werkgever in het kader van Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de re-integratieverplichtingen van een werkgever in het kader van de Ziektewet (ZW). Appellante, een B.V., had een werknemer in dienst die zich ziek had gemeld met reumatische klachten. Na beëindiging van het dienstverband heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgesteld dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Het Uwv heeft vervolgens de ZW-uitkering en de daarover verschuldigde premies op appellante verhaald. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat appellante niet had voldaan aan haar verplichtingen om in redelijkheid alles te doen om de werknemer te re-integreren in passend werk. De Raad stelde vast dat er geen concrete pogingen tot re-integratie waren ondernomen en dat de stellingen van appellante niet werden ondersteund door de gedingstukken. De Raad benadrukte dat de arbeidsdeskundige had vastgesteld dat de visie van appellante, dat de werknemer niet in staat was om te werken, niet als een deugdelijke grond kon worden beschouwd voor het ontbreken van re-integratieactiviteiten.
De uitspraak benadrukt het belang van documentatie van re-integratie-inspanningen en de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van de Ziektewet. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering op appellante had verhaald, omdat appellante zonder deugdelijke grond niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.