Uitspraak
OVERWEGINGEN
WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
17 juni 2014 onveranderd recht heeft op een vervolguitkering op grond van de Wet WIA naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die sinds 7 juni 2010 in aanmerking kwam voor een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had zijn uitkering zien voortgezet als een WGA-vervolguitkering. Op 2 november 2013 meldde hij toegenomen klachten aan nek, schouders en armen, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Het Uwv concludeerde op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek dat appellant met ingang van 17 juni 2014 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop het Uwv het bezwaar gegrond verklaarde en de uitkering voortzette. De rechtbank onderschreef de bevindingen van het Uwv en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij niet in staat was om de geduide functies te vervullen. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische feiten waren ingediend die de eerdere vaststellingen konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geschikt was voor de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De uitspraak werd gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van griffier N. van Rooijen.