ECLI:NL:CRVB:2016:3563

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
15-2180 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de geldigheid van de WIA-uitkering na toegenomen klachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die sinds 7 juni 2010 in aanmerking kwam voor een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), had zijn uitkering zien voortgezet als een WGA-vervolguitkering. Op 2 november 2013 meldde hij toegenomen klachten aan nek, schouders en armen, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).

Het Uwv concludeerde op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek dat appellant met ingang van 17 juni 2014 geen recht meer had op een WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarop het Uwv het bezwaar gegrond verklaarde en de uitkering voortzette. De rechtbank onderschreef de bevindingen van het Uwv en verklaarde het beroep van appellant ongegrond.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij niet in staat was om de geduide functies te vervullen. De Raad oordeelde echter dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische feiten waren ingediend die de eerdere vaststellingen konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geschikt was voor de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies. De uitspraak werd gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van griffier N. van Rooijen.

Uitspraak

15/2180 WIA
Datum uitspraak: 21 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
9 maart 2015, 14/3979 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2016. Appellant en zijn gemachtigde waren – met bericht – niet aanwezig. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 7 juni 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 35,05%. Met ingang van 7 november 2012 is de WIA-uitkering voortgezet als een
WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Appellant heeft op 2 november 2013 melding gedaan van toegenomen klachten aan nek, schouders en armen. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 16 april 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 17 juni 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) extra beperkingen aangenomen in verband met een bij appellant aan beide handen beginnend carpaal tunnelsyndroom (CTS). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft met inachtneming van de aangepaste FML de functieselectie waarop de schatting is gebaseerd aangepast en een verlies aan verdiencapaciteit berekend van 35,97%.
1.4.
Het Uwv heeft bij besluit van 24 oktober 2014 (bestreden besluit) onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het bezwaar van appellant gegrond verklaard en vastgesteld dat appellant vanaf
17 juni 2014 onveranderd recht heeft op een vervolguitkering op grond van de Wet WIA naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Daarbij heeft hij met name gewezen op zijn psychische klachten en het beginnend CTS. Door zijn beperkingen acht hij zich niet meer in staat om auto te rijden. Verder acht appellant zich onvoldoende gekwalificeerd om de geduide functies te vervullen. Daarnaast beschikt hij over onvoldoende computerkennis en typevaardigheid.
3.2.
Het Uwv heeft in het verweerschrift verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de verzekeringsartsen de dossiergegevens hebben bestudeerd en tijdens het spreekuur bij appellant een lichamelijk en psychisch onderzoek hebben verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd en gekregen van de behandelend sector. Bij hun beoordeling hebben de verzekeringsartsen de door appellant aangevoerde klachten kenbaar meegewogen.
4.2.
De rechtbank heeft voorts met juistheid geoordeeld dat er geen reden is de door de verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen onjuist te achten of te oordelen dat deze niet goed zijn weergegeven in de in bezwaar aangepaste FML. De beperkingen die zijn vastgelegd in die FML volgen logisch en consistent uit de in dit geding beschikbare medische informatie. De verzekeringsarts heeft na zijn onderzoek vastgesteld dat sinds de beoordeling in 2010 de pijnklachten subjectief zijn toegenomen, maar dat de medische situatie zelf niet wezenlijk is gewijzigd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na zijn onderzoek geconcludeerd dat de informatie van de orthopedisch chirurg geen aanleiding geeft om zwaardere beperkingen in verband met de schouderklachten aan te nemen. Voor de handklachten ligt dat anders. Ook volgens de verzekeringsarts is er sprake van een beginnende CTS en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarin aanleiding gezien om extra beperkingen aan te nemen. Wat betreft de nek- en rugklachten zijn er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ruim voldoende beperkingen gesteld. Wat betreft deze klachten zijn in bezwaar geen nieuwe medische feiten naar voren genomen. Beide verzekeringsartsen hebben tijdens de onderzoeken geen aanwijzingen gezien voor een psychische stoornis, zodat er geen reden is beperkingen op dit vlak aan te nemen. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep geen medische stukken ingebracht die reden geven tot twijfel aan de juistheid van de vaststelling door het Uwv van zijn beperkingen per datum in geding.
4.3.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit volgt de Raad evenmin als de rechtbank appellant in het standpunt dat hij onvoldoende gekwalificeerd is om de geduide functies te vervullen en dat hij niet beschikt over voldoende computerkennis en typevaardigheid voor het verrichten van werkzaamheden in deze functies. Onweersproken heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 14 april 2014 gesteld dat appellant in Marokko basisonderwijs heeft gevolgd (volledig afgerond) en onderwijs aan een middelbare school (niet afgerond). Op grond van deze gegevens is het opleidingsniveau gesteld op 2. De in bezwaar geduide functies voldoen aan dit opleidingsniveau. Een typediploma is in de functies niet vereist. Voor zover bij de functies sprake is van gebruik van een computer of typen betreft het gebruik van eenvoudige aard en mag van appellant worden verwacht dat hij zich deze (basis)vaardigheden in betrekkelijk korte tijd eigen kan maken, zoals bedoeld in
artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. In dat kader geldt geen diploma-eis. Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat bij appellant sprake is van uit ziekte of gebrek voortkomende beletselen om zich deze (basis)vaardigheden te verwerven.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant zoals vastgelegd in de aangepaste FML, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellant niet geschikt is de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. De grief dat de functie van besteller postpakketten voor appellant in medisch opzicht niet geschikt zou zijn wegens het vereiste autorijden, slaagt dus niet.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione , in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) N. van Rooijen

SS