ECLI:NL:CRVB:2016:356
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over korting op Wuv-uitkering wegens vermogen en verzoek om herziening
In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 28 januari 2016, wordt een zaak behandeld waarin appellante, die in 1995 gelijkgesteld is met vervolgde als bedoeld in de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), een korting op haar uitkering aanvecht. De korting is gebaseerd op een vastgesteld vermogen van € 151.174,95, dat sinds oktober 2002 van toepassing is. Appellante heeft in 2009 en 2012 verzocht om herziening van dit vermogen, maar deze verzoeken zijn afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder in deze zaak. De Raad oordeelt dat verweerder bij de beoordeling van het herzieningsverzoek ten onrechte de situatie in december 2010 als referentiepunt heeft genomen in plaats van het vastgestelde vermogen. De Raad benadrukt dat op elk moment om vermogensherziening kan worden verzocht en dat de beoordeling moet plaatsvinden op basis van de vermogenspositie ten tijde van het verzoek. De Raad draagt verweerder op de gebreken in de bestreden besluiten te herstellen, aangezien de motivering van de besluiten niet draagkrachtig is. De uitspraak heeft ook implicaties voor de hernieuwde vaststelling van de uitkering, die afhankelijk is van de herziening van het vermogen.