ECLI:NL:CRVB:2016:3547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 september 2016
Publicatiedatum
23 september 2016
Zaaknummer
15-1440 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medische beoordeling door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellant, die zich op 16 november 2011 ziek had gemeld. Appellant, die voorheen als horecamedewerker werkte, had op 11 september 2013 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had op basis van verzekeringsgeneeskundige rapporten vastgesteld dat appellant met ingang van 13 november 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant voerde in hoger beroep aan dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen en overhandigde rapporten van zijn bedrijfsarts ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat appellant geen objectieve medische gegevens had ingebracht die de eerder vastgestelde mogelijkheden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in twijfel trokken.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/1440 WIA
Datum uitspraak: 23 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
12 februari 2015, 14/2502 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A. van Ham, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 maart 2015 ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend, waaronder rapporten van bedrijfsarts
drs. M. van Scheepen van 4 juli, 11 juli en 30 augustus 2015. Het Uwv heeft hierop gereageerd onder overlegging van rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
17 augustus en 9 september 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Ham. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 16 november 2011 ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet. Daarvoor was appellant werkzaam als horecamedewerker gedurende 38 uur per week. Op
11 september 2013 heeft appellant een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 28 oktober 2013 heeft het Uwv onder verwijzing naar een verzekeringsgeneeskundig rapport van 10/15 oktober 2013 en een arbeidskundig rapport van 25 oktober 2013 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 november 2013 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 24 maart 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 oktober 2013 ongegrond verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van dossieronderzoek en weging van door appellant overgelegde informatie van de behandelend sector geen argumenten gezien om de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
10 oktober 2013 voor onjuist te houden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens, na een enigszins aangepaste functieduiding, het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 11,71%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Zo zijn alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend sector op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Het betoog van appellant dat de door de verzekeringsartsen vermelde diagnoses onvoldoende specifiek zijn en dat niet helemaal duidelijk is in hoeverre de diagnoses tot functionele beperkingen leiden, wordt niet gevolgd. De rechtbank acht de rapporten van de verzekeringsartsen in dat opzicht voldoende duidelijk. Dat appellant in bezwaar niet is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt niet tot de conclusie dat de besluitvorming onzorgvuldig is. De stelling van appellant dat zijn pijnklachten en moeheidsklachten wel degelijk uit ziekte en gebrek volgen wordt niet geschraagd met enige medische onderbouwing, zodat er onvoldoende grond is om het medisch oordeel van de verzekeringsartsen niet te volgen. De in beroep bij brief van
21 augustus 2014 ingebrachte uitdraai uit het medisch journaal van de huisarts over de periode 2007-2013 bevat geen nieuwe medische informatie. Appellants stelling dat een urenbeperking aangenomen dient te worden is door de verzekeringsartsen op overtuigende wijze weerlegd. De rechtbank heeft ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant rapporten overgelegd van Van Scheepen van 4 juli, 11 juli en
30 augustus 2015. Volgens appellant blijkt hieruit dat hij is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en zonder verhoogd persoonlijk risico. Ten onrechte zijn hiervoor bij de items 1.9.7 en 1.9.9 in de FML geen beperkingen opgenomen. Verder had in verband met een moeilijk instelbare diabetes mellitus bij item 6.1 een beperking opgenomen moeten worden voor het werken in de avond en nacht en had in verband met de energetische klachten van appellant enige urenbeperking aangenomen moeten worden.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat er zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en appellant lichamelijk en psychisch onderzocht op het spreekuur. De verzekeringsarts heeft in het rapport van 10/15 oktober 2013 vastgesteld dat appellant meerdere gezondheidsproblemen kent waarvan afwijkingen en functiebeperkingen met betrekking tot het bewegingsapparaat bepalend worden geacht voor zijn aanwezige mogelijkheden in arbeid. Appellant is aangewezen op weinig stresserende, fysiek lichtere werkzaamheden met name met een ‘sparend’ karakter wat betreft de rug en onderste extremiteiten. De daaruit voortvloeiende medische belastbaarheid van appellant is verwoord in de FML van 10 oktober 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en heeft kennis genomen van de in de bezwaarprocedure bij brief van 2 januari 2014 ingebrachte medische stukken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft in het rapport van 18 februari 2014 de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van de verzekeringsarts. Het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant niet zelf heeft onderzocht maakt volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld, ECLI:NL:CRVB:2004:AR5292) niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle informatie in het onderzoek heeft betrokken en dat in het rapport van 4 september 2014 voldoende is gemotiveerd waarom de door appellant in beroep ingebrachte informatie van de huisarts over de periode 2007-2013 geen aanleiding geeft om het standpunt over appellants belastbaarheid te wijzigen.
4.2.1.
Wat betreft de in hoger beroep door appellant ingebrachte rapporten van
Van Scheepen wordt het volgende overwogen. In zijn rapport van 4 juli 2015 komt Van Scheepen tot de conclusie dat bij appellant zeker sprake is van een chronisch pijnsyndroom, maar dat een nader onderzoek door een specialist niet gewenst is. Volgens Van Scheepen is de FML geheel adequaat opgesteld en zijn er zowel op mentaal als op fysiek vlak geen rubrieken waarbij de weergaven van beperkingen te gering zijn gescoord. Naar aanleiding van vragen van de gemachtigde, onder andere of er in verband met de diagnose chronisch pijnsyndroom beperkingen in de FML zouden moeten worden opgenomen, stelt Van Scheepen in zijn rapport van 11 juli 2015 dat bij nader inzien toch beperkingen hadden moeten worden aangenomen op de items 1.9.7 en 1.9.9, en in de rubriek 6 voor avond- en nachtdiensten en werktijden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op beide rapporten van Van Scheepen gereageerd in zijn rapport van 17 augustus 2015. Van Scheepen heeft in het rapport van 30 augustus 2015 op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 augustus 2015 gereageerd.
4.2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benadrukt dat het in de geneeskunde gebruikelijk is dat de diagnose chronisch pijnsyndroom eerst wordt gesteld nadat deze uitgebreid is getoetst door middel van eigen onderzoek. Dat is in dit geval niet gebeurd, omdat Van Scheepen appellant niet zelf heeft gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in het standpunt dat wat hier ook van zij, de verzekeringsarts in het rapport van
10/15 oktober 2013 de klachten van appellant benoemd heeft als pijnsyndroom en deze klachten heeft meegewogen bij het vaststellen van de beperkingen.
4.2.3.
Wat betreft het aspect werk zonder veelvuldige deadlines en productiepieken heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 17 augustus 2015 toegelicht dat op dit punt beperkt gescoord wordt indien de verzekerde beperkt of geheel niet in staat is om te plannen, te organiseren of tijdelijk een kwantitatieve of kwalitatieve extra inspanning te leveren. Dit is bij appellant niet het geval. Van Scheepen heeft in zijn reactie van
30 augustus 2015 laten weten dat hij het op dit punt eens is met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat op item 1.9.7 geen beperking gescoord hoeft te worden. Het standpunt van appellant dat hij, ondanks het rapport van zijn eigen deskundige toch beperkt moet worden geacht op dit item, wordt niet gevolgd.
4.2.4.
Volgens Van Scheepen is een beperking voor werk met verhoogd persoonlijk risico, item 1.9.9, op zijn plaats omdat het aannemelijk is dat door de slecht ingestelde diabetes mellitus van appellant en zijn overgewicht wondgenezing niet verloopt zoals bij een gezond persoon. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de stukken niet blijkt dat bij appellant sprake is van vertraagde wondgenezing. Daarnaast is uit overleg met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gebleken dat in de geselecteerde functies zich geen verhoogd risico op wondjes voordoet. Deze motivering wordt onderschreven.
4.2.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep erkent dat bij een niet goed gereguleerde diabetes mellitus een regelmatig dag- en nachtritme van belang is. Volgens de verzekeringsarts kan dit bereikt worden door het werken in de nacht uit te sluiten. In de geselecteerde functies komen geen nachtdiensten voor, zodat het aannemen van een beperking op dit punt niet leidt tot een andere beoordeling. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één functie geselecteerd met avonddiensten, te weten wikkelaar (SBC-code 267050). Ook als Van Scheepen wordt gevolgd in zijn standpunt dat appellant geen avonddiensten kan verrichten en dat deze functie om die reden niet passend is, leidt dat niet tot een voldoende mate van arbeidsongeschiktheid. Als deze functie niet aan de schatting ten grondslag wordt gelegd, wordt de mediane loonwaarde bepaald door de functie machinebediende (SBC-code 271093). Die functie leverde ook de mediane loonwaarde in de primaire fase. De arbeidsdeskundige is in het rapport van 25 oktober 2013 op basis van deze functie tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% gekomen.
4.2.6.
In het rapport van 18 februari 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat op basis van het dagverhaal en de bevindingen bij het onderzoek er geen argumenten zijn voor het geven van een urenbeperking. In het rapport van 17 augustus 2015 heeft de verzekeringsarts nader toegelicht dat er geen aanleiding bestaat voor een aanvullende urenbeperking zolang rekening wordt gehouden met de energetische beperkingen die in de rubrieken 4 en 5 zijn opgenomen. Met het Uwv wordt geoordeeld dat onvoldoende is onderbouwd dat er, naast een regelmatig dag- en nachtritme, overigens een arbeidsurenbeperking aan de orde is. Van Scheepen heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk lijkt om in het geheel geen urenbeperking aan te geven omdat sprake is van pijnproblematiek en overgewicht. Voorts bezoekt appellant meermalen per week de huisarts, waarvoor een urenbeperking aangewezen zou zijn. Echter, voor het veelvuldige huisartsenbezoek bestaat geen medische indicatie en bezoek aan specialisten vindt niet plaats op regelmatige basis. Met de pijnproblematiek is reeds rekening gehouden door beperkingen op te nemen in de rubrieken 4 en 5. Overgewicht kan in zijn algemeenheid, zoals ook in de rechtspraak van de Raad is neergelegd, niet als een ziekte of gebrek worden aangemerkt (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2006:AZ5059). Er zijn geen aanknopingspunten om in het geval van appellant op deze grond tot een arbeidsduurbeperking te komen.
4.2.7.
De Raad is van oordeel dat het Uwv door middel van de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd dat appellant ook in hoger beroep geen objectieve medische gegevens heeft ingebracht die twijfel doen rijzen naar de juistheid van de in de FML vastgestelde mogelijkheden van appellant.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 10 oktober 2013 vastgelegde belastbaarheid van appellant, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag liggende functies van gereedschapsmaker (beginnend) (SBC-code 264050), samensteller elektronische apparatuur, wikkelaar (SBC-code 267050) en administratief medewerker (beginnend) (SBC-code 315090), in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 14 maart 2014 toereikend gemotiveerd dat ondanks de signaleringen in de resultaat functiebeoordeling de belasting van de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.4.
Overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos als voorzitter en L. Koper en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2016.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) J.W.L. van der Loo

SS