ECLI:NL:CRVB:2016:3528
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroepsziekte en de rol van de aard van opgedragen werkzaamheden in het ambtenarenrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die werkzaam was bij de politieregio. De appellant had verzocht om zijn medische klachten aan te merken als beroepsziekte, maar de korpschef had dit verzoek afgewezen. De Raad oordeelde dat de korpschef ten onrechte had geweigerd om de klachten als beroepsziekte te erkennen. De Raad stelde vast dat de klachten van de appellant in overwegende mate hun oorzaak vonden in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden. De appellant had sinds 1979 gewerkt als sportinstructeur en later als trainer, waarbij hij verschillende sportblessures en degeneratieve klachten had opgelopen. De Raad concludeerde dat er geen schuld of onvoorzichtigheid aan de zijde van de appellant was vastgesteld, waardoor zijn klachten als beroepsziekte moesten worden aangemerkt volgens artikel 1 van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de korpschef werd veroordeeld in de kosten van de appellant.