ECLI:NL:CRVB:2016:352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
15-1217 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)

Op 28 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, geboren in 1931 in het toenmalig Nederlands-Indië, die een aanvraag had ingediend voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was eerder afgewezen op 18 mei 2009, omdat niet was komen vast te staan dat appellante gebeurtenissen had meegemaakt die onder de werking van de Wubo konden worden gebracht. Appellante had in december 2013 opnieuw verzocht om toekenningen, maar dit verzoek werd afgewezen bij besluit van 4 juli 2014 en het bestreden besluit van 16 december 2014 handhaafde deze afwijzing.

De Raad oordeelde dat voor toewijzing van een aanvraag krachtens de Wubo de aanvrager direct getroffen moet zijn door oorlogsgeweld. In deze zaak was er geen bewijs dat appellante betrokken was geweest bij dergelijk geweld. De medische argumenten die appellante naar voren had gebracht, konden niet bijdragen aan de beoordeling van haar aanvraag. De Raad concludeerde dat de gebeurtenissen die appellante had beschreven, zoals het ontvluchten van haar ouderlijk huis en het horen van gillen van vrouwen, niet konden worden gekwalificeerd als oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.

De Raad oordeelde dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, de terughoudende toets van de Raad kon doorstaan. De erkenning als burger-oorlogsslachtoffer is gebonden aan de in de Wubo omschreven gebeurtenissen. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/1217 WUBO
Datum uitspraak: 28 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Verenigde Staten van Amerika (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 december 2014, kenmerk BZ01772938 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2015. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1931 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in november 2008 een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo. Bij besluit van 18 mei 2009 is de aanvraag afgewezen op de grond dat niet is komen vast te staan dat appellante gebeurtenissen heeft meegemaakt die onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht. Overwogen is dat het verblijf in het Pa van der Steur te Magelang en de Protestantse kerk te Peterongan tijdens de Japanse bezetting was bedoeld als opvang voor daklozen en voor vrouwen en kinderen zonder middelen van bestaan en om die reden niet kan worden beschouwd als een handeling of maatregel van de vijandelijke bezettende macht als bedoeld in de Wubo. Verder is geoordeeld dat van een directe betrokkenheid bij ongeregeldheden in de Protestantse kerk te Peterongan tijdens de Bersiap-periode niet is komen vast te staan. Tegen het besluit van 18 mei 2009 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In december 2013 heeft appellante opnieuw verzocht haar in aanmerking te brengen voor toekenningen op grond van de Wubo. Dat verzoek is afgewezen bij besluit van 4 juli 2014 en na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Naar het oordeel van verweerder heeft appellante geen gegevens overgelegd die aanleiding geven het eerdere besluit te herzien. Daarbij is overwogen dat appellante nog steeds geen gebeurtenissen heeft genoemd die onder de werking van de Wubo vallen.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Voorop wordt gesteld dat voor toewijzing van een aanvraag krachtens de Wubo als eerste voorwaarde geldt dat de aanvrager direct getroffen moet zijn geweest door oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Pas als een zodanige betrokkenheid is vastgesteld, kunnen de medische gevolgen daarvan aan de orde komen. In deze zaak heeft verweerder dan ook terecht (her)beoordeeld of er sprake is geweest van een betrokkenheid bij oorlogsgeweld. De medische argumenten die door appellante naar voren zijn gebracht en op grond waarvan zij stelt aanspraak aan de Wubo te kunnen ontlenen kunnen bij die beoordeling geen rol spelen.
2.2.
Op grond van artikel 61, derde lid, van de Wubo is verweerder bevoegd om een besluit in het voordeel van de betrokkene te herzien. Daarbij staat centraal of appellante feiten of omstandigheden heeft ingebracht die aan verweerder bij het nemen van de eerdere besluiten niet bekend waren en die deze besluiten in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.3.
Aan het verzoek om herziening heeft appellante ten grondslag gelegd dat bij de inval van de Japanners in 1942 het gezin het ouderlijk huis moest ontvluchten, dat zij door Nederlandse militairen naar Wangon in het binnenland zijn gebracht en dat haar moeder tijdens de vlucht is bevallen. Verder heeft appellante genoemd het horen gillen van vrouwen die door de Japanners werden aangerand, het binnenvallen van Japanners die op zoek waren naar eten en het zich verstoppen uit angst gepakt te worden. Dit zijn geen gebeurtenissen die kunnen worden beschouwd als oorlogsgeweld in de zin van de Wubo. Noch uit de beschrijving die appellante heeft gegeven van de oorlogsjaren, noch uit de nader gevraagde getuigenverklaringen van haar broer en zus kan worden afgeleid dat appellante handelingen of maatregelen heeft ondergaan die door of namens de vijandelijke bezettende macht tegen haar waren gericht dan wel geconfronteerd is geweest met excessief geweld van derden, door of namens de vijandelijke bezettende macht. Dit betekent dat (ook nu) niet is gebleken dat appellante gebeurtenissen heeft meegemaakt die onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht.
2.4.
Het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan kan de terughoudende toets van de Raad doorstaan. Daarmee is zeker niet miskend dat appellante angstige omstandigheden heeft ervaren, maar de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer is gebonden aan de in de Wubo omschreven gebeurtenissen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD