ECLI:NL:CRVB:2016:352
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo)
Op 28 januari 2016 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, geboren in 1931 in het toenmalig Nederlands-Indië, die een aanvraag had ingediend voor toekenningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was eerder afgewezen op 18 mei 2009, omdat niet was komen vast te staan dat appellante gebeurtenissen had meegemaakt die onder de werking van de Wubo konden worden gebracht. Appellante had in december 2013 opnieuw verzocht om toekenningen, maar dit verzoek werd afgewezen bij besluit van 4 juli 2014 en het bestreden besluit van 16 december 2014 handhaafde deze afwijzing.
De Raad oordeelde dat voor toewijzing van een aanvraag krachtens de Wubo de aanvrager direct getroffen moet zijn door oorlogsgeweld. In deze zaak was er geen bewijs dat appellante betrokken was geweest bij dergelijk geweld. De medische argumenten die appellante naar voren had gebracht, konden niet bijdragen aan de beoordeling van haar aanvraag. De Raad concludeerde dat de gebeurtenissen die appellante had beschreven, zoals het ontvluchten van haar ouderlijk huis en het horen van gillen van vrouwen, niet konden worden gekwalificeerd als oorlogsgeweld in de zin van de Wubo.
De Raad oordeelde dat het besluit van verweerder om niet tot herziening over te gaan, de terughoudende toets van de Raad kon doorstaan. De erkenning als burger-oorlogsslachtoffer is gebonden aan de in de Wubo omschreven gebeurtenissen. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.