ECLI:NL:CRVB:2016:3513

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
14/5371 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering wegens geschiktheid voor arbeid na rugklachten en psychische klachten

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich had ziek gemeld wegens rugklachten en psychische klachten. Appellant, die als machinevoerder in de grafische industrie werkte, had zich meerdere keren arbeidsongeschikt gemeld. Na beëindiging van zijn dienstverband en een periode van ziekte, weigerde het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ontving vervolgens een ZW-uitkering, maar deze werd door het Uwv beëindigd op basis van de conclusie dat hij per 18 juni 2013 geschikt was voor de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies.

De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. In hoger beroep betoogde appellant dat hij niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen vanwege zijn rugklachten en psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellant en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies kon ondermijnen. De Raad oordeelde dat appellant per 18 juni 2013 geschikt was voor ten minste één van de functies die aan hem waren voorgehouden, en dat er geen aanleiding was voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

14/5371 ZW
Datum uitspraak: 21 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
15 augustus 2014, 13/3923 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P.J. Appelman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 augustus 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. D.E.M. Boukens. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als machinevoerder in de grafische industrie voor 36 uur per week. Appellant heeft zich tijdens dat dienstverband meerdere keren wegens rugklachten arbeidsongeschikt gemeld. Het dienstverband van appellant is om bedrijfseconomische redenen beëindigd. Vanuit de situatie waarin hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving heeft appellant zich per 20 juli 2010 ziek gemeld wegens toegenomen rugklachten en psychische klachten. Bij besluit van 8 augustus 2012 heeft het Uwv de aanvraag van appellant voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 17 juli 2012 geweigerd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Met ingang van 17 juli 2012 is de WW-uitkering van appellant voortgezet.
1.2.
Appellant heeft zich vanuit de WW per 25 oktober 2012 ziek gemeld wegens toegenomen rugklachten. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.3.
Bij besluit van 19 juni 2013 heeft het Uwv appellant per 18 juni 2013 hersteld verklaard en de verstrekking van de ZW-uitkering beëindigd. Appellant is met ingang van die datum door het Uwv geschikt geacht tot het verrichten van de in het kader van de Wet WIA geduide functies. Bij besluit van 1 augustus 2013 heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van
19 juni 2013 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 juli 2013 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellant lichamelijk onderzocht en de verkregen informatie van de behandelend sector in hun beoordeling betrokken. In verband met de rugklachten van appellant zijn daarbij meerdere beperkingen aangenomen ten aanzien van het verrichten van rugbelastend werk. Bij het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is niet gebleken van een duidelijke psychisch ziektebeeld bij appellant op de datum in geding. Hiervoor zijn naar het oordeel van de rechtbank op grond van de ingebrachte medische gegevens ook geen aanknopingspunten. De rechtbank is niet gebleken dat appellant op 18 juni 2013 reeds onder behandeling was van een psycholoog. Uit de brieven van psycholoog M.H. Geers van 24 oktober 2013 en 30 januari 2014 blijkt dat de depressieve klachten zijn toegenomen na de datum in geding. Ook is appellant pas op 4 oktober 2013 bij PsyQ in beeld gekomen als gevolg van een crisisaanmelding. Appellant heeft volgens de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat zijn psychische klachten op 18 juni 2013 reeds dusdanig waren dat hij niet in staat was de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep genoemde functies te vervullen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom appellant gelet op zijn beperkingen in staat moet worden geacht de functies van beginnend administratief medeweker, conciërge en archiefmedewerker te kunnen verrichten. De rechtbank zag dan ook geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijk medisch deskundige.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij per 18 juni 2013 wegens zijn rugklachten, welke uitstralen naar zijn rechterbeen, niet in staat was om één van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies te verrichten. De verzekeringsartsen hebben volgens appellant eveneens onvoldoende rekening gehouden met zijn psychische klachten. Appellant heeft erop gewezen dat hij in maart 2013 al is doorverwezen naar een psycholoog, maar dat hij toen om financiële redenen van behandeling heeft afgezien. Op 4 oktober 2013 is hij aangemeld bij de crisisdienst van PsyQ. Appellant is vervolgens behandeld door psycholoog Geers van PsyQ.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de uitslag van het medisch onderzoek onjuist is. Een verzekeringsarts heeft appellant op 26 november 2012 en 31 mei 2013 lichamelijk en psychisch onderzocht. Voorts heeft deze arts zich op de hoogte gesteld van de medische voorgeschiedenis van appellant over zijn rugklachten en heeft hij informatie bij de neurochirurg opgevraagd. Op grond van de verkregen informatie van de neurochirurg van 6 december 2012 en zijn eigen bevindingen heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat er een flinke verbetering is gekomen in het klinisch beeld. De verzekeringsarts heeft geen tekenen van depressie waargenomen. Wel houdt appellant volgens de verzekeringsarts nog beperkingen wat betreft de rugbelasting en moet appellant voldoende belastbaar worden geacht om een van de in het kader van de WIA-procedure geduide functies te verrichten.
4.2.2.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartoe gesteld dat appellant wegens zijn rug-, rechterbeen- en voetklachten aangewezen is op licht rugsparend werk. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn er geen afwijkingen gevonden waarmee de mate van de geclaimde beperkingen kan worden verklaard en zijn er daarom geen argumenten voor volledige arbeidsongeschiktheid. Wel heeft zij enige toename van de beperkingen, met name voor overschrijdingen bij tillen, vastgesteld en de functie van snackbereider niet geschikt geacht. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellant overgelegde medische informatie van PsyQ van 24 oktober 2013 en van de huisarts van 19 november 2013 bezien en heeft zij informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog van PsyQ, welke bij brief van 30 januari 2014 is verstrekt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 4 februari 2014 en 25 februari 2014 gemotiveerd dat de verkregen informatie van de psycholoog Geers van 30 januari 2014 geen aanleiding geeft haar standpunt dat op 18 juni 2013 geen sprake was van een duidelijk psychisch ziektebeeld en daardoor geen aanleiding bestond voor het aannemen van meer beperkingen in verband met de psychische klachten van appellant, te herzien.
4.2.3.
Het standpunt van appellant dat zijn psychische klachten zijn miskend vindt geen bevestiging in de onderliggende medische stukken. Appellant was op de datum in geding immers niet onder behandeling van een psycholoog. Weliswaar was hij door de huisarts in maart 2013 in verband met zijn klachten doorverwezen naar een psycholoog, maar dat heeft toen niet tot behandeling geleid. Appellant is eerst door een crisismelding van de huisarts op
4 oktober 2013 bij PsyQ in behandeling gekomen. Uit de verklaring van de behandelend psycholoog van PsyQ van 24 oktober 2013 is bovendien op te maken dat de depressieve klachten van appellant weliswaar al langere tijd sluimerend aanwezig waren, maar dat deze klachten zijn toegenomen na het wegvallen van zijn uitkering in juni 2013.
4.2.4.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om twijfelen aan de zorgvuldigheid van de onderzoeken en de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsartsen. Er bestaat daarom geen aanleiding de conclusies van het Uwv over de medische beperkingen van appellant per 18 juni 2013 voor onjuist te houden.
4.3.
Appellant kan evenmin worden gevolgd in zijn standpunt dat hij in verband met zijn rugklachten de functies van conciërge (SBC-code 261010), snackbereider (SBC-code 111071), archiefmedewerker (SBC-code 315130) en administratief medewerker
(SBC-code 315090) niet kon verrichten wegens de combinatie van de verschillende functiebelastingen. Allereerst wordt hierover opgemerkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de functie van snackbereider reeds niet geschikt heeft bevonden, zodat deze functie niet meer beoordeeld behoeft te worden. Wat betreft de overige functies heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 23 juli 2013 voldoende gemotiveerd dat appellant per 18 juni 2013 in staat kon worden geacht deze te verrichten. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling dat de combinatie van functiebelastingen in deze functies aan de uitvoering van deze functies in de weg stond.
4.4.
Gezien het voorgaande bieden de onderzoeken van de verzekeringsartsen en de medische stukken dan ook voldoende grondslag voor het standpunt dat appellant per 18 juni 2013 geschikt te achten was voor ten minste één van de in het kader van de Wet WIA geselecteerde functies. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals door appellant bepleit.
5. Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen leidt tot de slotsom dat het Uwv op goede gronden de ZW-uitkering van appellant met ingang van 18 juni 2013 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) J.M.M. van Dalen

RB