ECLI:NL:CRVB:2016:3510

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
15/4474 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de WW-uitkering en de relatie tot de ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in aanmerking was gebracht voor een WW-uitkering, betwistte de beëindiging van deze uitkering per 30 mei 2014 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had zich eerder ziek gemeld en was van mening dat zijn recht op WW-uitkering niet was geëindigd, gezien zijn recht op ZW-uitkering in de voorgaande periode.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant vanaf 30 augustus 2011 een WW-uitkering ontving en dat deze uitkering doorbetaald werd tijdens zijn ziekmeldingen. De Raad heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat er geen recht op ZW-uitkering was ontstaan tijdens de periode waarin de appellant recht had op WW-uitkering. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de WW-uitkering terecht was beëindigd, en de Raad heeft deze conclusie bevestigd.

De Raad heeft verder overwogen dat de appellant niet heeft aangetoond dat de maximale uitkeringsduur van de WW-uitkering niet was bereikt. De Raad heeft de beslissing van het Uwv om de WW-uitkering per 30 mei 2014 te beëindigen, als juist beoordeeld. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15.4474 WW

Datum uitspraak: 21 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 mei 2015, 14/10435 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 10 augustus 2016. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 30 augustus 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Daarbij is appellant meegedeeld dat de
WW-uitkering zal eindigen per 29 mei 2014 als er in zijn situatie niets verandert.
1.2.
Appellant heeft zich vanuit de WW per 3 september 2012 ziek gemeld. In de periode van 3 september 2012 tot 3 oktober 2012 is de WW-uitkering van appellant doorbetaald. Appellant is bij besluit van 3 oktober 2012 per 3 oktober 2012 hersteld verklaard. Met de uitspraak van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3427) van de Raad is dit besluit in rechte komen vast te staan.
1.3.
Het Uwv heeft in een besluit van 4 maart 2013 bepaald dat een nieuwe ziekmelding van appellant per 24 januari 2013 niet wordt geaccepteerd omdat appellant niet bereikbaar was en ook zelf geen contact heeft opgenomen met het Uwv, waardoor niet kon worden vastgesteld of appellant aanspraak had op een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Dit besluit is met de uitspraak van de Raad van 7 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3428) in rechte komen vast te staan.
1.4.
Appellant heeft zich vanuit de WW per 13 maart 2014 wederom ziek gemeld. In de periode van 13 maart 2014 tot 30 mei 2014 is de WW-uitkering van appellant doorbetaald.
1.5.
Bij besluit van 3 juni 2014 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant beëindigd met ingang van 30 mei 2014 wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.6.
Het Uwv heeft appellant met ingang van 30 mei 2014 een ZW-uitkering toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vooropgesteld dat bij ziekte tijdens het recht op een WW-uitkering de WW-uitkering gedurende de eerste dertien weken wordt doorbetaald en er nog geen recht op een ZW-uitkering ontstaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er gedurende de periode waarin appellant recht had op een WW-uitkering, geen recht op een ZW-uitkering is ontstaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat daarom het Uwv terecht de WW-uitkering van appellant met ingang van 30 mei 2014 heeft beëindigd.
3.1
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn recht op WW-uitkering niet per 30 mei 2014 is afgelopen. Hij meent, gezien zijn recht op ZW-uitkering in de voorgaande periode, ook na 30 mei 2014 recht op WW-uitkering te hebben.
3.2.
Het Uwv heeft in zijn verweerschrift geconcludeerd tot bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 29, tweede lid, aanhef en onder d, ten eerste van de ZW, voor zover van belang, wordt aan de werknemer die een WW-uitkering ontvangt vanaf de eerste dag van de veertiende week van de ongeschiktheid tot werken het ziekengeld uitgekeerd.
4.2.
Aan de orde is de vraag of het Uwv het einde van de maximale uitkeringsduur van de WW-uitkering van appellant juist heeft vastgesteld. Appellant heeft niet weersproken dat de duur van de WW-uitkering 33 maanden bedroeg, zoals het Uwv heeft vastgesteld. Appellant heeft echter betwist dat al op 30 mei 2014 de maximale uitkeringsduur was bereikt.
4.3.
De Raad begrijpt het standpunt van appellant aldus, dat hij betoogt dat hij recht op een ZW-uitkering heeft gehad tijdens de duur van de WW-uitkering, en dat de duur van de
WW-uitkering daarom moet worden verlengd met de duur van die ZW-uitkering. Dit betoog slaagt niet. Uitgangspunt is immers dat bij een ziekmelding gedurende de periode waarin een WW-uitkering wordt ontvangen, de eerste dertien weken geen ziekengeld wordt uitbetaald, maar de WW-uitkering wordt doorbetaald. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld is in de periode van 30 augustus 2011 tot en met 29 mei 2012 geen sprake geweest van een periode van arbeidsongeschiktheid die langer dan dertien weken heeft geduurd.
4.4.
Nu appellant in de periode van 30 augustus 2011 tot en met 29 mei 2014 uitsluitend een WW-uitkering uitbetaald heeft gekregen en er in deze periode geen recht op uitbetaling van een ZW-uitkering is ontstaan is er geen aanleiding om de einddatum van de WW-uitkering te verschuiven. Het Uwv heeft dan ook terecht de WW-uitkering van appellant per 30 mei 2014 beëindigd.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van J.M.M. van Dalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) J.M.M. van Dalen

NW