ECLI:NL:CRVB:2016:3496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
15/1691 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na beoordeling van medische geschiktheid voor eigen werk als taxichauffeur

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die als taxichauffeur werkzaam was, had zich op 22 oktober 2013 ziek gemeld met psychische klachten en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op basis van een medisch onderzoek vastgesteld dat appellant per 3 maart 2014 geschikt was voor zijn eigen werk, waarna zijn ziekengeld werd beëindigd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en de conclusies goed waren gemotiveerd. Appellant heeft in hoger beroep zijn eerdere argumenten herhaald en een rapport overgelegd van Triage Medisch Adviescentrum, waarin werd gesteld dat meer waarde gehecht moest worden aan de bevindingen van zijn GGZ-behandelaars. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat appellant op de datum in geding in staat was zijn werk te verrichten. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen medische redenen zijn die de geschiktheid van appellant voor zijn eigen werk in twijfel trekken.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/1691 ZW
Datum uitspraak: 21 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
28 januari 2015, 14/2145 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.A.E. Bol, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2016. Namens appellant is verschenen mr. Bol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als chauffeur klein groepsvervoer/gehandicapten bij een taxibedrijf voor 20 tot 24 uur per week. Appellant heeft zich op 22 oktober 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
1.2.
Op 27 februari 2014 heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft appellant per 3 maart 2014 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van taxichauffeur in het gehandicaptenvervoer in algemene zin wegens het niet meer hebben van een dienstverband. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 februari 2014 vastgesteld dat appellant per 3 maart 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 april 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 april 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is daartoe overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden en dat de conclusies inzichtelijk zijn gemotiveerd. Over de door appellant overgelegde brief van
7 april 2014 van een sociaal psychiatrisch verpleegkundige en een psychiater van de GGZ, waarin de diagnose angststoornis NAO wordt gesteld, heeft de rechtbank overwogen dat uit die brief niet blijkt dat appellant zijn werk van taxichauffeur op 3 maart 2014 niet zou kunnen verrichten. Met de brief is niet onderbouwd dat appellant op de datum in geding niet kon omgaan met conflicten of klachten, niet corrigerend kon optreden en geen eindverantwoordelijkheid kon dragen. Wat appellant heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat appellant op de datum in geding werkzaamheden als taxichauffeur in het gehandicaptenvervoer in algemene zin, kon verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellant in eerste instantie verwezen naar de gronden die zijn aangevoerd in de bezwaarschriftprocedure bij het Uwv en in de procedure bij de rechtbank. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat het Uwv zijn medische beperkingen onjuist heeft vastgesteld heeft appellant een rapport overgelegd van Triage Medisch Adviescentrum, gedateerd 19 april 2016. Verzekeringsarts-medisch adviseur E.C. van der Eijk heeft daarin vermeld dat aan de brief van 7 april 2014 van de GGZ-behandelaars, wegens hun specifieke kennis, meer waarde dient te worden gehecht dan aan het standpunt van de artsen van het Uwv. Tevens heeft Van der Eijk mede op basis van de brief van 7 april 2014 reden gezien tot het stellen van beperkingen voor het omgaan met conflicten, dragen van (eind)verantwoordelijkheid, leiding geven en werken onder tijdsdruk.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Het Uwv heeft in de situatie van appellant terecht als “zijn arbeid” aangemerkt het werk van een taxichauffeur in het gehandicaptenvervoer in algemene zin.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid worden volledig onderschreven. Het standpunt van verzekeringsarts Van der Eijk dat op basis van de brief van 7 april 2014 van de GGZ-behandelaars meer beperkingen dienen te worden aangenomen, wordt niet gevolgd. In die brief wordt weliswaar de diagnose angststoornis NAO gesteld, maar de rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat uit die brief niet valt af te leiden dat appellant als gevolg van die aandoening op de datum in geding zodanige beperkingen ervaart dat hij het eigen werk niet kan verrichten. Daarbij is van belang dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 3 mei 2016 terecht erop heeft gewezen dat de GGZ-behandelaars in hun brief hebben vermeld dat meer stabiliteit en weerbaarheid wordt gezien ten opzichte van stressvolle situaties. Dit is in overeenstemming met de bevindingen van de artsen van het Uwv. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn daarmee beperkingen voor stress door werkdruk en conflicthantering niet meer aan de orde. In het rapport van 17 april 2014 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt voorts op basis van haar onderzoeksbevindingen waarbij geen sprake meer was van tekenen van psychopathologie en lijdensdruk, overtuigend en inzichtelijk beargumenteerd dat er geen medische redenen zijn op grond waarvan appellant niet in staat is het eigen werk te verrichten.
4.4.
De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor veroordeling tot vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente is dan ook geen plaats.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) N. van Rooijen
JvC