ECLI:NL:CRVB:2016:3489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
15/7631 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 met betrekking tot bijzondere omstandigheden en getuigenverklaring

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellanten, die bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) hadden aangevraagd voor de periode van 1 januari 2012 tot 2 oktober 2013, kregen te maken met een afwijzing van hun aanvraag door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. Het college stelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De rechtbank Gelderland had het beroep van de appellanten tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep voerden de appellanten aan dat zij in 2011 tijdens gesprekken met hun consulent hadden aangegeven behoefte te hebben aan aanvullende bijstand. Ze verzochten de Raad om de consulent als getuige op te roepen, omdat zij meenden dat onjuiste informatie van de consulent hen had weerhouden van het indienen van een aanvraag. De Raad oordeelde echter dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stelling dat zij eerder een aanvraag hadden ingediend of dat zij waren afgehouden van het doen van een aanvraag. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak die stelt dat bijstand niet kan worden verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraagdatum, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

Uiteindelijk concludeerde de Raad dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat er sprake was van bijzondere omstandigheden en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad wees ook op het feit dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7631 WWB
Datum uitspraak: 20 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 oktober 2015, 15/1664 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. P.P.F. Tummers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Tummers, die ook namens appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Leenders.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 2 oktober 2013 hebben appellanten bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan aangevraagd voor de periode van 1 januari 2012 tot 2 oktober 2013.
1.2.
Bij besluit van 11 november 2014, gehandhaafd bij besluit van 20 februari 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bijstand met terugwerkende kracht kan worden toegekend. Uit onderzoek is niet gebleken dat appellanten eerder een aanvraag hebben ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voeren aan dat zij eind 2011 tijdens gesprekken met hun toenmalige consulent, [naam consulent] (M), hebben verklaard dat zij aanvullende bijstand wilden. Door onjuiste informatie van M is het niet tot een aanvraag gekomen. Appellanten hebben de Raad verzocht M als getuige op te roepen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) inzake de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Wet werk en bijstand wordt geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.2.
Appellanten wijzen op hun moeilijke financiële situatie gedurende een aantal jaren en de omstandigheid dat zij in 2011 meerdere keren hebben geïnformeerd naar de mogelijkheden van aanvullende bijstand en daar eind 2011 in een gesprek met M ook om hebben gevraagd. Appellanten hebben die stelling echter niet onderbouwd met concrete en verifieerbare stukken. Bij de stukken bevinden zich door appellanten aan M verstuurde e-mailberichten, maar daaruit volgt niet meer dan dat zij uitstel wilden van de aflossingsverplichting van het eerder aan hen verstrekte Bbz-krediet. In de e-mailberichten is geen enkel aanknopingspunt te vinden voor de stelling van appellanten dat zij met M hebben gesproken over aanvullende bijstand. Daar komt bij dat M desgevraagd op 28 oktober 2014 heeft ontkend dat appellanten om aanvullende bijstand hebben gevraagd. De enkele omstandigheid dat het college pas in oktober 2014 de aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht in behandeling heeft genomen, is onvoldoende om te oordelen dat - zoals namens appellanten ter zitting is aangevoerd - de bewijslast in dit geval niet bij appellanten ligt, maar bij het college. Gelet op de onvoldoende gemotiveerde stelling van appellanten dat zij eerder een aanvraag hebben ingediend, ziet de Raad geen aanleiding M als getuige op te roepen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij zijn afgehouden van het doen van een aanvraag of dat sprake is geweest van een eerdere aanvraag. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.1 is dan ook niet gebleken. Het college heeft de aanvraag om bijstand met terugwerkende kracht daarom op juiste gronden afgewezen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van
M.S. Boomhouwer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
20 september 2016.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.S. Boomhouwer

HD