ECLI:NL:CRVB:2016:348

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 januari 2016
Publicatiedatum
28 januari 2016
Zaaknummer
14-6523 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gelijkheidsbeginsel en opleidingseisen voor benoeming in groepsfunctie F

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die zich beroept op het gelijkheidsbeginsel. De appellant, werkzaam bij een werkgever in de groepsfunctie E, was per 1 juli 2013 geplaatst in de groepsfunctie F, maar moest hiervoor een HBO-opleiding in de fiscaal-economische richting volgen. De appellant stelde dat hij, net als zijn collega's K en V, zonder afgeronde HBO-opleiding benoemd en ingeschaald diende te worden in groepsfunctie F. De Raad oordeelde dat de bijzondere omstandigheden die voor K en V aanleiding gaven om van de opleidingseis af te wijken, niet van toepassing waren op de appellant. De Raad concludeerde dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon slagen, omdat de appellant niet kon aantonen dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van K en V. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van de appellant op strijd met het gelijkheidsbeginsel had verworpen. De Raad oordeelde verder dat de door de appellant geschetste gevolgen van de opleidingseis niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen van de beleidsregel, die gericht zijn op het beoordelen van de geschiktheid van kandidaten voor benoeming en inschaling in groepsfunctie F. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en de proceskosten werden niet toegewezen.

Uitspraak

14/6523 AW
Datum uitspraak: 28 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
17 oktober 2014, 13/3771 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2015. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.J.M. Oenema.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is aangesteld bij de [werkgever] in de groepsfunctie E. Na een sollicitatie is hij met toepassing van artikel 57, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) per 1 juli 2013 geplaatst in de groepsfunctie F als [functie a]. De inschaling en benoeming in de groepsfunctie F was mede afhankelijk van het opleidingstraject dat appellant moest volgen. Na hiertegen gemaakt bezwaar is bij besluit van 20 november 2013 (bestreden besluit) gehandhaafd dat appellant een opleidingstraject, bestaande uit een HBO-opleiding in de fiscaal-economische richting, moest volgen om een benoeming en bezoldiging in de groepsfunctie F te krijgen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het bestreden besluit in stand gebleven. De rechtbank heeft onder meer het beroep van appellant op strijd met het gelijkheidsbeginsel verworpen. De rechtbank is de staatssecretaris gevolgd in zijn opvatting dat bij de collega’s K en V een fout is gemaakt, die gelet op de rechtspraak van de Raad niet herhaald hoeft te worden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Hij meent daarnaast dat hem met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vrijstelling had moeten worden gegeven van de opleidingseis.
3.2.
De staatssecretaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil en ook de Raad aanvaardt dat uit de beleidsregels in de Personele Uitvoeringsbepalingen [werkgever] volgt dat voor een benoeming en inschaling in groepsfunctie F een afgeronde HBO-opleiding nodig is in nader aangewezen richtingen. K en V zijn zonder een dergelijke opleiding tot groepsfunctionaris F benoemd en als zodanig bezoldigd. Redenen daarvoor waren onder meer dat zij reeds jarenlang werkzaamheden op F-niveau verrichtten, dat zij excellent functioneerden en dat de leidinggevende wilde voorkomen dat hun gespecialiseerde vakkennis zou verdwijnen. Naar het oordeel van de Raad heeft de staatssecretaris ten aanzien van K en V geen fout gemaakt, maar is hij bewust afgeweken van een van de eisen is de beleidsregels. De voor deze afwijking gebruikte argumenten moeten dan ook worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb, die de staatssecretaris aanleiding hebben gegeven om af te wijken van de beleidsregel.
4.2.
Appellant wil op grond van het gelijkheidsbeginsel net als K en V zonder afgeronde HBO-opleiding worden benoemd en ingeschaald in groepsfunctie F. Appellant wordt hierin niet gevolgd. Nu de bijzondere omstandigheden die aanleiding gaven om ten aanzien van K en V van deze in de beleidsregel gestelde eis af te wijken zich in het geval van appellant niet voordoen, kan zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
4.3.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is om de HBO-opleiding te voltooien. Hij heeft al vele jaren substantieel werkzaamheden op F-niveau verricht. Hij kan over de jaren voor 2014 niet precies aantonen hoeveel werkzaamheden hij op F-niveau in de fase 1, 2 en 3 heeft verricht. Hierdoor wordt hij beperkt in de mogelijkheid om via een functiewaarderingsonderzoek een bezoldiging in de groepsfunctie F te krijgen. De Raad volgt de staatssecretaris in zijn opvatting dat deze omstandigheden niet zijn te kwalificeren als bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb. De door appellant geschetste gevolgen van de gestelde eis zijn in de ogen van de Raad niet onevenredig in verhouding tot de doelen van de beleidsregel, namelijk het beoordelen of gegadigden geschikt zijn voor benoeming en inschaling in groepsfunctie F.
4.4.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal met verbetering van gronden worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen reden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en C.H. Bangma en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2016.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) B. Fotchind

HD