ECLI:NL:CRVB:2016:3473
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens te lang verblijf in het buitenland zonder dringende redenen voor bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 7 juli 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Súdwest-Fryslân heeft de bijstand per 1 februari 2014 ingetrokken, omdat appellant niet tijdig het statusformulier had teruggestuurd. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft hij op 22 augustus 2014 opnieuw bijstand aangevraagd, waarbij hij verklaarde dat hij van 28 augustus 2013 tot 18 augustus 2014 in Libanon verbleef voor de begrafenis van zijn vader. Het college heeft de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 5.771,86 teruggevorderd wegens teveel betaalde bijstand.
De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. Appellant is in hoger beroep gegaan en heeft aangevoerd dat hij door ernstige psychische klachten en een dodelijk verkeersongeval niet in staat was om terug te keren naar Nederland. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant de wettelijk toegestane vakantieperiode heeft overschreden. De Raad oordeelt dat er geen zeer dringende redenen zijn voor bijstandsverlening, aangezien appellant tijdens zijn verblijf in Libanon medische zorg heeft ontvangen en door zijn moeder is opgevangen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat er dringende redenen zijn voor het afzien van terugvordering. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken op 13 september 2016.