ECLI:NL:CRVB:2016:3472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
15-1830 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van verrekende inkomsten en ontheffing van arbeidsverplichtingen in het kader van de WWB

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellanten, die sinds 1 januari 2012 bijstand ontvangen in aanvulling op de inkomsten van appellant uit werkzaamheden, hebben verzocht om herziening van de verrekende inkomsten uit arbeid over het jaar 2013. Dit verzoek werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat appellanten geen nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangevoerd die een herziening rechtvaardigden. Daarnaast vroegen appellanten om tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen vanwege de psychische problematiek van appellante, maar ook dit verzoek werd afgewezen omdat er geen dringende redenen voor ontheffing waren.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat appellanten geen nieuwe feiten of omstandigheden hadden aangedragen die relevant waren voor hun verzoek om herziening. De rechtbank volgde het standpunt van het college dat er geen aanleiding was om appellant vrij te stellen van de arbeidsverplichtingen, aangezien niet was aangetoond dat de situatie van appellante zou verergeren door het werken van appellant. De Raad bevestigde deze overwegingen en oordeelde dat het hoger beroep van appellanten niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/1830 WWB
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 januari 2015, 14/8473 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [appellante] (appellante) beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juni 2016. Namens appellanten is verschenen mr. Kuijper. Het college heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen sinds 1 januari 2012 bijstand in aanvulling op de door appellant genoten inkomsten uit werkzaamheden bij [naam uitzendbureau] ., ten tijde in geding ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Bij brief van 11 maart 2014 hebben appellanten verzocht om herziening van de verrekende inkomsten uit arbeid over het jaar 2013 omdat volgens hen een te hoog bedrag is ingehouden op de bijstand. Bij besluit van 1 mei 2014 (besluit 1), na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 augustus 2012 (bestreden besluit), heeft het college dit verzoek afgewezen. Aan dit onderdeel van het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellanten bij hun verzoek om herziening geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd.
1.3.
Bij brief van 8 mei 2014 heeft appellant verzocht om tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB vanwege de psychische problematiek van appellante. Bij besluit van 27 mei 2014 (besluit 2), na bezwaar eveneens gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft het college dit verzoek afgewezen. Aan dit onderdeel van het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen dringende redenen zijn om appellant tijdelijk te ontheffen van een of meer van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB genoemde arbeidsverplichtingen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe met betrekking tot de verrekening overwogen dat aan appellanten specificaties zijn verstrekt van de gemaakte herberekeningen. Appellanten hebben feitelijk verzocht om herziening van de verstrekte specificaties. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 12 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2375) is op een dergelijk verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden feiten of omstandigheden verstaan die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Gebleken is dat appellanten bij het verzoek om herziening in het geheel geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben aangevoerd. Het college heeft het verzoek van appellanten dan ook terecht op die grond afgewezen. De rechtbank heeft met betrekking tot de arbeidsverplichting overwogen dat het college wordt gevolgd in het standpunt dat geen aanleiding bestaat om appellant vrij te stellen van de arbeidsverplichtingen omdat niet is gebleken dat de situatie van appellante zou verergeren als appellant aan het werk zou moeten. Voorts is niet bezien of er een passend alternatief is voor de zorg van appellante en de kinderen en is niet gebleken dat appellant niet minimaal acht uur per week voor de arbeidsmarkt beschikbaar kan zijn. Daarbij acht de rechtbank van belang dat geen medische stukken zijn overgelegd omtrent de situatie van appellante waaruit blijkt dat de aanwezigheid van appellant voor haar gezondheid noodzakelijk is. Verder blijkt uit het feit dat appellant een oproepcontract is aangegaan met een werkgever dat hij niet in het geheel niet in staat is om arbeid te verrichten.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Met betrekking tot de verrekening hebben zij, evenals in beroep, aangevoerd dat de inkomsten van appellant niet juist zijn verrekend met de bijstand. Met betrekking tot de arbeidsverplichting van appellant hebben zij, evenals in beroep, aangevoerd dat er, gezien de psychische problematiek van appellante, in dit geval wel degelijk sprake is van dringende redenen om appellant te ontheffen van de arbeidsverplichtingen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd, is in wezen een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Het college heeft de verzoeken om herziening van de specificaties en ontheffing van de arbeidsverplichtingen terecht afgewezen.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) M.S. Spek
IvR