ECLI:NL:CRVB:2016:3470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
15/7271 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging kinderbijslag op basis van AKW na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de kinderbijslag aan een appellant die in Marokko woont. De appellant ontving een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en had tot 1 januari 2006 recht op kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 3 december 2014 meegedeeld dat de appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2014 geen recht meer had op kinderbijslag, omdat zijn jongste kind, [naam A], op 25 augustus 2014 achttien jaar was geworden. Dit betekende dat de appellant niet meer voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van kinderbijslag.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarna de appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 5 augustus 2016 was de appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. N. Zuidersma. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd gesteld dat de appellant vanaf 1 januari 2006 niet meer verzekerd was voor de AKW. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de kinderbijslag terecht was, omdat de appellant niet meer voldeed aan de voorwaarden na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar door zijn jongste kind.

De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de aangevallen uitspraak te vernietigen en dat de beslissing van de Svb om de kinderbijslag te beëindigen correct was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de griffier R.I. Troelstra was aanwezig bij de beslissing.

Uitspraak

15/7271 AKW
Datum uitspraak: 16 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
23 september 2015, 15/910 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2016. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 december 2014 heeft de Svb aan appellant, die in Marokko woont en die een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), meegedeeld dat hij met ingang van het vierde kwartaal van 2014 geen recht meer heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Aan dit besluit heeft de Svb ten gronde gelegd dat per 1 januari 2000 de verplichte verzekering voor de AKW van in het buitenland wonende WAO-gerechtigden is afgeschaft. Na 1 januari 2000 behield appellant recht op kinderbijslag op de grond van de overgangsregeling. Nu [naam A] achttien jaar is geworden heeft appellant geen recht meer op kinderbijslag, ook niet voor [naam B] die na 1 januari 2000 is geboren.
1.2.
Bij beslissing op bezwaar van 21 januari 2015 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 3 december 2014 ongegrond verklaard. Daarbij is aangegeven dat op grond van artikel 27 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746), appellant ook na 1 januari 2000 verzekerd is gebleven, zolang het jongste kind, voor wie de verzekerde voor die dag recht had op kinderbijslag, de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. Artikel 27 van KB 746 is met ingang van 1 januari 2006 vervallen. De hierin opgenomen overgangsregeling is sinds 1 januari 2006 opgenomen in artikel 7c van de AKW, waarbij de voorwaarden gesteld in artikel 27 van KB 746 onverkort van toepassing zijn gebleven. [naam A] , het jongste kind waarvoor appellant op de dag vóór 1 januari 2000 nog recht had op kinderbijslag, is op 25 augustus 2014 achttien jaar geworden. Vanaf het vierde kwartaal van 2014 valt appellant dan ook niet meer onder het overgangsrecht. Nu appellant op de peildatum van dat kwartaal niet meer verzekerd is, heeft appellant vanaf die datum geen recht op kinderbijslag.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep stelt appellant wel verzekerd te zijn omdat hij een WAO-uitkering ontvangt. Hij heeft voor zijn andere kinderen wel altijd kinderbijslag ontvangen.
4.1.
Er bestaat geen aanleiding de aangevallen uitspraak te vernietigen. Op grond van artikel 26 van KB 746 was appellant tot 1 januari 2000 verzekerd voor onder andere de AKW. Daarna was hij, tot 1 januari 2006, doorlopend verzekerd voor de AKW op basis van artikel 27 van KB 746. Per 1 januari 2006 is artikel 27 van KB 746 vervallen en is de rechtspositie van appellant, wat betreft de AKW, geregeld in artikel 7c van de AKW. In dit artikel is, voor zover van belang, bepaald dat degene die op grond van artikel 27 van KB 746 doorlopend verzekerd was tot 1 januari 2006 én toen ook nog recht had op kinderbijslag, dit recht behoudt zolang het jongste kind voor wie de betrokkene op 31 december 1999 recht had op kinderbijslag, de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt.
4.2.
Hieruit volgt dat appellant vanaf 1 januari 2006 niet meer verzekerd was voor de AKW, maar dat hij, zolang hij aan de voorwaarden hiervoor voldeed, nog wel recht had op kinderbijslag. Vanaf de datum waarop [naam A] achttien jaar werd, voldeed appellant niet meer aan de voorwaarden om recht op kinderbijslag te kunnen hebben, zodat de Svb de kinderbijslag terecht heeft beëindigd.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
5. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.
6. Op grond van artikel 31 van de AKW kunnen partijen tegen een uitspraak van de Raad cassatie instellen ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2, 3 of 6. In artikel 6 is geregeld wie verzekerd is. In tegenstelling tot wat in het bestreden besluit is opgenomen, gaat het in dit geding niet over de beëindiging van de verzekering van appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2014, maar om het einde van zijn recht op kinderbijslag met ingang van dat kwartaal op grond van artikel 7c van de AKW. Tegen de toepassing van deze bepaling is geen cassatie mogelijk.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.I. Troelstra

RB