Uitspraak
17 februari 2015, 15/3890 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
2 juli 2015 en de brief van het Uwv van 7 juli 2015 bezwaar gemaakt. De envelop waarin het bezwaarschrift is verstuurd is op 14 augustus 2015 afgestempeld.
26 augustus 2015 niet geheel juist was en appellant verzocht deze als niet ontvangen te beschouwen. Vervolgens heeft het Uwv appellant te kennen gegeven dat de brief van
7 juli 2015 geen besluit is in de zin van de Awb, omdat het rechtsgevolg al is ingetreden met het besluit van 2 juli 2015. Het Uwv heeft herhaald dat het bezwaar tegen het besluit van
2 juli 2015 te laat is ingediend en heeft appellant wederom in de gelegenheid gesteld het Uwv, ditmaal vóór 11 september 2015, van de reden hiervan in kennis te stellen. Appellant heeft vervolgens bij brief van 27 augustus 2015, door het Uwv ontvangen op 1 september 2015, een nadere reactie ingediend.
2 juli 2015.
juli 2015, na terugkomst van vakantie, kennis heeft genomen. De termijn voor het maken van bezwaar tegen het besluit van 2 juli 2015 ving aan op 3 juli 2015. Tussen partijen is niet in geding dat het bezwaar tegen dit besluit en tegen de brief van 7 juli 2015 is verzonden in een envelop die voorzien is van een poststempel met de datum 14 augustus 2015. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat voor het tijdstip van indiening van het bezwaar de op de poststempel vermelde datum bepalend is, wat tot de conclusie voert dat het bezwaarschrift één dag te laat is ingediend. Appellant heeft voorts geen redenen aangevoerd op grond waarvan redelijkerwijs niet zou kunnen worden geoordeeld dat hij in verzuim is. Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat appellant de brieven van 2 juli 2015 en van 7 juli 2015 op dezelfde dag, die binnen de bezwaartermijn lag, heeft gelezen. Dat hij niet heeft opgemerkt dat deze brieven een verschillende dagtekening hebben en verschillende data vermelden waarop uiterlijk bezwaar kon worden gemaakt, is een omstandigheid die voor rekening en risico van appellant komt. Volgens de rechtbank heeft het Uwv bij besluit 1 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 juli 2015 dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2 en 7 juli 2015, maar dat hij voor de uiterste datum van indiening van het bezwaar is uitgegaan van de in de brief van 7 juli 2015 vermelde datum van 19 augustus 2015.
2 juli 2015 bezwaar kan worden gemaakt. Het is aannemelijk dat appellant door deze gang van zaken, die haar oorsprong vindt in een aan het Uwv toe te rekenen administratief probleem, in verwarring is geraakt en ten gevolge daarvan voor het maken van zijn bezwaar is uitgegaan van de in de brief van 7 juli 2015 vermelde termijn. Niet in geschil is dat appellant zijn bezwaar binnen deze termijn heeft ingediend. Onder deze omstandigheden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant in verzuim is geweest. Dit leidt tot het oordeel dat de rechtbank er ten onrechte van heeft afgezien de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten.
2 juli 2015 is, heeft deze brief geen rechtsgevolg en is de rechtbank met juistheid tot het oordeel gekomen het Uwv het bezwaar van appellant tegen deze brief terecht
niet-ontvankelijk heeft verklaard.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
- verklaart het beroep tegen dit besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
- bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit neemt op het bezwaar tegen het besluit van
- bepaalt dat beroep tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 168,- aan hem voldoet;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.