ECLI:NL:CRVB:2016:3460

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
15-3880 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een AOW-pensioen aan appellant, geboren in 1940, die zijn aanvraag op 9 juli 2013 indiende in Turkije. De Sociale verzekeringsbank (Svb) kende appellant een ouderdomspensioen toe met terugwerkende kracht van maximaal één jaar, te weten vanaf 1 juli 2012. Appellant was van mening dat hij recht had op een AOW-pensioen met terugwerkende kracht vanaf 12 september 2005, maar de Svb oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een langere terugwerkende kracht rechtvaardigden.

De Raad oordeelde dat de brief van appellant van 23 januari 2014, waarin hij bezwaar maakte tegen het besluit van 30 december 2013, ten onrechte niet als beroepschrift was doorgezonden naar de rechtbank. De rechtbank had dit niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden. De Raad concludeerde dat de Svb de aanvraag van appellant ten onrechte had beoordeeld in het kader van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de regel van terugwerkende kracht rechtvaardigden. De onbekendheid van appellant met de wettelijke regeling werd niet als een bijzonder geval aangemerkt.

De Raad heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 december 2013 ongegrond verklaard en het besluit van 31 januari 2014 vernietigd. Tevens werd bepaald dat de Svb het griffierecht van appellant vergoedt. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van aanvragen en de voorwaarden waaronder terugwerkende kracht kan worden verleend.

Uitspraak

15/3880 AOW
Datum uitspraak: 16 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 mei 2015, 14/3857 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] , Turkije (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2016. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1940, heeft op 9 juli 2013 in Turkije een aanvraag voor een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingediend, welke aanvraag op 12 augustus 2013 door het Turkse orgaan aan de Svb is doorgezonden. De Svb heeft appellant bij besluit van 30 december 2013 met ingang van 1 juli 2012 een ouderdomspensioen en een toeslag toegekend. Daarbij is overwogen dat geen bijzondere omstandigheden bekend zijn geworden op grond waarvan het pensioen kan worden toegekend met een langere terugwerkende kracht dan een jaar voor de aanvraagdatum.
1.2.
De Svb heeft op 23 januari 2014 een brief van appellant ontvangen. Appellant wijst erop dat hij al vanaf 12 september 2005 recht heeft op een AOW-pensioen en verzoekt zijn pensioen met ingang van die datum te laten ingaan. Bij besluit van 31 januari 2014 heeft de Svb appellant onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld te blijven bij zijn besluit hem een AOW-pensioen toe te kennen met terugwerkende kracht van een jaar.
1.3.
Bij brief van 19 februari 2014 heeft appellant de Svb opnieuw verzocht zijn pensioen vanaf 2005 tot uitbetaling te laten komen. Bij besluit van 7 april 2014 heeft de Svb appellant medegedeeld dat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan de beslissing van 30 december 2013 kan worden herzien. Wederom is verwezen naar artikel 4:6 van de Awb. Appellants bezwaar tegen het besluit van 7 april 2014 is bij beslissing op bezwaar van 28 mei 2014 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 28 mei 2014 ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt het volgende.
3.1.
Zoals de Svb ter zitting van de Raad heeft erkend, moet de brief van appellant van 23 januari 2014 worden aangemerkt als een bezwaar tegen het besluit van 30 december 2013. Deze brief, door de Svb bij het overleggen van de stukken aan de rechtbank terecht aangeduid als ‘bezwaarschrift’, is binnen de bezwaartermijn door de Svb ontvangen en bevat het duidelijke standpunt van appellant dat zijn AOW-pensioen eerder moet ingaan dan op de in het besluit van 30 december 2013 vastgestelde datum. Het besluit van 31 januari 2014 is een reactie van de Svb op dit bezwaar en moet worden aangemerkt als beslissing op bezwaar. Appellants brief van 19 februari 2014, die bezwaren tegen het besluit van 31 januari 2014 bevat en door de Svb binnen de beroepstermijn is ontvangen, had als beroepschrift moeten worden doorgezonden naar de rechtbank.
3.2.
Nu de rechtbank dit alles niet heeft onderkend, moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd.
3.3.
In het besluit van 31 januari 2014 is appellants aanspraak ten onrechte beoordeeld in het kader van artikel 4:6 van de Awb. Dit besluit moet daarom worden vernietigd. De Svb heeft zich in een later stadium van de procedure ook op het standpunt gesteld dat er, gezien hetgeen door appellant naar voren is gebracht, geen aanleiding is voor een langere terugwerkende kracht bij de toekenning van het AOW-pensioen dan een jaar. Appellant heeft zich hierover kunnen uitlaten. De Raad ziet daarom met het oog op definitieve geschilbeslechting aanleiding appellants bezwaar inhoudelijk te beoordelen.
3.4.
Appellant heeft naar voren gebracht dat hij [in] 2005 65 jaar is geworden en vanaf die datum recht heeft op een AOW-pensioen. Hij was hiervan echter niet op de hoogte. Hij ging ervan uit dat hij geen recht op pensioen had omdat hij in Nederland illegaal werkte. Hij heeft de in Nederland gewerkte periodes dan ook niet opgegeven bij zijn in 2005 bij het Turkse orgaan ingediende aanvraag voor een pensioenvoorziening. Verder heeft hij erop gewezen dat het Belgische orgaan zijn pensioen wel met terugwerkende kracht vanaf 2005 heeft toegekend.
3.5.
Artikel 16, tweede lid, van de AOW luidt als volgt:
“In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan een ouderdomspensioen niet vroeger ingaan dan een jaar vóór de dag waarop de aanvraag werd ingediend of vóór de dag waarop ambtshalve toekenning plaatsvond. De Sociale verzekeringsbank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.”
3.6.
Van belang is of in appellants situatie sprake is van een bijzonder geval dat de Svb aanleiding heeft moeten geven een langere terugwerkende kracht toe te passen dan een jaar. Volgens het beleid van de Svb is er sprake van een bijzonder geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen, uitkering of kinderbijslag én deze onbekendheid verschoonbaar was.
Op grond van dit beleid wordt door de Svb in elk voorkomend geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bezien of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt. Beoordeeld wordt of het complex van omstandigheden in onderlinge samenhang een bijzonder geval oplevert.
3.7.
Met de Svb moet worden geoordeeld dat de onder 3.4 genoemde omstandigheden geen aanleiding geven een bijzonder geval aanwezig te achten. Appellants late aanvraag valt vooral toe te schrijven aan onbekendheid met de geldende wettelijke regeling. Deze onbekendheid vormt volgens vaste rechtspraak geen bijzonder geval.
3.8.
Het hiervoor overwogene leidt tot het oordeel dat het bezwaar tegen het besluit van
30 december 2013 ongegrond moet worden verklaard.
4. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu van gemaakte kosten niet is gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- vernietigt het besluit van 31 januari 2014;
- verklaart het bezwaar tegen het besluit van 30 december 2013 ongegrond en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 31 januari 2014;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van R.I. Troelstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2016.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) R.I. Troelstra

RB