ECLI:NL:CRVB:2016:3455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2016
Publicatiedatum
16 september 2016
Zaaknummer
15-1764 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en de beoordeling van medische geschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WIA-uitkering te weigeren. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 mei 2014, waarin het Uwv vaststelde dat hij met ingang van 6 maart 2014 geen recht had op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Het bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 24 juli 2014. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het Uwv deugdelijk onderzoek had verricht en de verklaring van een natuurgenezer niet kon worden geaccepteerd omdat deze niet voldeed aan de algemeen geaccepteerde onderzoeksmethoden.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen en dat de rechtbank ten onrechte geen rekening had gehouden met de bevindingen van de natuurgenezer. Hij voegde nieuwe medische informatie toe van een neuroloog en een arts, maar de Raad oordeelde dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van eerdere argumenten die al door de rechtbank waren besproken. De Raad bevestigde dat het Uwv deugdelijk onderzoek had verricht en dat de verklaring van de natuurgenezer op goede gronden buiten beschouwing was gelaten.

De Raad concludeerde dat er geen nieuwe gronden waren aangevoerd die de eerdere oordelen konden weerleggen en dat appellant niet in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/1764 WIA
Datum uitspraak: 16 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2015, 14/5624 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S. Akkas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Mr. K.Y. Ramdhan, kantoorgenoot van mr. Akkas, heeft nadere stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift en rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 april 2015 en 28 juli 2016 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2016. Voor appellant is
mr. Ramdhan verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor een uitvoerige weergave van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2.
Bij besluit van 27 mei 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
6 maart 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% is. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 27 mei 2014 is bij besluit van 24 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juli 2014 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 juli 2014.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende onderzoek gedaan naar de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen en berust het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag. Appellant heeft geen medische stukken overgelegd op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Bij de beoordeling in het kader van de Wet WIA dient uitgegaan te worden van objectiveerbare aandoeningen. De rechtbank heeft overwogen dat de informatie van de Surinaamse natuurgenezer niet tot stand is gekomen middels algemeen geaccepteerde en in de reguliere gezondheidszorg aanvaarde onderzoeksmethoden. Alleen al om die reden kon het Uwv de informatie van de natuurgenezer buiten beschouwing laten. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv deugdelijk onderzoek heeft verricht en de verklaring van de natuurgenezer op goede gronden buiten beschouwing heeft gelaten. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag heeft gelegd in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Volgens appellant heeft de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat de bevindingen van de natuurgenezer in Suriname niet worden tegengesproken door de reguliere erkende geneeskunde en had er een zorgvuldiger onderzoek moeten plaatsvinden. Om zijn standpunt nader te onderbouwen heeft appellant informatie ingebracht van de neuroloog R.D. Thijs van 28 november 2012 en van de arts
R. Gangaram Panday van 21 juli 2015.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant heeft aangevoerd in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van de gronden die appellant heeft aangevoerd in beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak deze gronden besproken en is met juistheid tot het oordeel gekomen dat deze niet kunnen slagen. De rechtbank heeft in haar oordeel terecht overwogen dat het Uwv deugdelijk onderzoek heeft verricht en dat de verklaring van de natuurgenezer op goede gronden buiten beschouwing is gelaten.
4.2.
In rapporten van 29 april 2015 en van 28 juli 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw overwogen dat het Schattingsbesluit eist dat de diagnose en bevindingen tot stand komen middels algemeen geaccepteerde en in de reguliere gezondheidszorg aanvaarde onderzoeksmethoden en dat specialisten in de reguliere gezondheidszorg geen afwijkingen en geen aandoeningen bij appellant kunnen objectiveren. De verklaring van de arts
Gangaram Panday gaat uit van de aanwezigheid van narcolepsie. In reactie op de informatie van neuroloog Thijs heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep echter benadrukt dat hieruit naar voren komt dat de diagnose narcolepsie overwogen is, maar niet geobjectiveerd werd. Zij heeft er voorts op gewezen dat appellant zich blijkens de gedingstukken reeds in 2008 tot een neuroloog heeft gewend in verband met overmatige slaperigheid overdag. De betreffende neuroloog heeft in de brief van 26 augustus 2008 opgenomen dat er met name voor narcolepsie geen klinische aanwijzingen werden gevonden. Tot op heden zijn geen medische onderzoeksbevindingen ingebracht die deze slaapstoornis alsnog ondersteunen. Uit de brief van neuroloog Thijs is overigens gebleken dat appellant heeft afgezien van een lumbaalpunctie die verder uitsluitsel zou kunnen geven over de slaapstoornis, zodat geen definitieve diagnose gesteld kon worden.
4.3.
Wat betreft de medische geschiktheid van de geselecteerde functies wordt overwogen dat er geen nadere gronden zijn aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat appellant niet tot het vervullen van die functies in staat kan worden geacht.
5. Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) I.G.A.H. Toma

SS