ECLI:NL:CRVB:2016:3452
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beslag op AOW-pensioen en de uitvoering daarvan door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, heeft hoger beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) waarin werd meegedeeld dat er executoriaal beslag werd gelegd op zijn AOW-pensioen. Dit beslag was aangevraagd door een notaris te 's-Gravenhage en resulteerde in een inhouding van € 676,87 per maand op het pensioen van de appellant.
De appellant betwistte de geldigheid van het beslag en stelde dat hij het bestreden besluit pas op 27 september 2014 had ontvangen, waardoor zijn beroepstermijn korter was dan de wettelijke zes weken. Hij voerde ook aan dat de Svb geen controle had uitgevoerd op de geldigheid van de beslaglegging en dat zijn verzoek om een kopie van de aangevallen uitspraak niet tijdig was behandeld. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de appellant tijdig beroep had ingesteld en dat hij niet in zijn belangen was geschaad, ondanks de problemen met de verzending van de uitspraak door de rechtbank. De Raad bevestigde dat de Svb niet vrijstaat om geen medewerking te verlenen aan het gelegde beslag, maar dat de Svb enkel dient te controleren of het beslag op de juiste wijze wordt uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de Svb dit correct had gedaan en dat de appellant zich tot de burgerlijke rechter moest wenden als hij het niet eens was met de geldigheid of omvang van het beslag. De rechtbank had terecht het beroep ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak.