ECLI:NL:CRVB:2016:3414

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15/3596 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Ziektewet-uitkering op basis van geschiktheid voor arbeid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellante, die zich ziek had gemeld met rugklachten, ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had vastgesteld dat zij met voor haar geschikte functies meer dan 65% van haar eerdere loon kon verdienen, en had haar uitkering per 27 maart 2014 beëindigd. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de door het Uwv vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct was. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen, met name in verband met het chronisch vermoeidheid syndroom (CVS). De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat het Uwv voldoende gemotiveerd had dat de functies medisch geschikt waren voor appellante. De nieuwe medische informatie die appellante in hoger beroep aanvoerde, werd niet als relevant beschouwd, omdat deze informatie na de datum in geding was verkregen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waardoor de weigering van de ZW-uitkering standhield.

Uitspraak

15/3596 ZW
Datum uitspraak: 14 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 april 2015, 14/6166 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere medische stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 14/265 ZW, plaatsgevonden op
13 juli 2016. Namens appellante is verschenen mr. Kaya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Seyban. Na behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor de feiten wordt verwezen naar overweging 1.1 van de uitspraak van heden van de Raad in de zaak 14/265 ZW. Er wordt volstaan met het volgende. Appellante heeft zich op
27 februari 2013 vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de werkloosheidswet (WW) ontving, ziekgemeld met rugklachten met uitstraling naar het been. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellante een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) ontvangen.
1.2.
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
13 januari 2014 vastgesteld dat appellante vanaf 27 maart 2014 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de ZW, omdat appellante met voor haar geschikte functies op
26 februari 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 12 augustus 2014 (bestreden besluit), onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe – kort samengevat – overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hierbij is van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door appellante aangevoerde aspecten, meer in het bijzonder de pijnklachten, de depressieve episodes, de slaapproblemen en het gestelde chronisch vermoeidheid syndroom (CVS), expliciet in zijn onderzoek betrokken en beoordeeld heeft. Dit heeft geleid tot het door deze arts handhaven van de door de verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 december 2013. Voorts heeft de rechtbank, mede onder verwijzing naar het in beroep overgelegde rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 maart 2015, overwogen dat appellante geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen en dat de FML correct is vastgesteld. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante overschrijdt. Daarbij is van belang geacht dat de arbeidsdeskundige per geduide functie bij eventuele signaleringen en mogelijke overschrijdingen voldoende heeft onderbouwd waarom de medische belastbaarheid van appellante in die functie niet wordt overschreden. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank op een juiste arbeidskundige grondslag en kan stand houden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante gelijke gronden aangevoerd als in beroep. Zoals ter zitting is gebleken ligt de nadruk vooral op het standpunt van appellante dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar beperkingen ten gevolge van het bij haar vastgestelde CVS. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij nadere medische gegevens ingediend.
3.2.
Het Uwv heeft bepleit de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit stand kan houden. Terecht heeft de rechtbank onder verwijzing naar de verzekeringsgeneeskundige rapporten geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om de beoordeling door de verzekeringsarts bewaar en beroep voor onjuist te houden. De overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven. Voorts wordt de rechtbank ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn.
4.3.
In hoger beroep heeft appellante nadere medische informatie ingediend. Voor zover deze informatie betrekking heeft op verhoogde bloeddruk en gewrichtsklachten wordt geoordeeld dat deze informatie van ruim na de datum in geding is, zodat hieraan niet die waarde gehecht wordt die appellante daaraan toegekend wenst te zien. Ten aanzien van de informatie van het CVS-centrum van 19 juni 2014 wordt geoordeeld dat deze informatie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, bij zijn beoordeling in augustus 2014, is meegewogen. Uit het rapport van 5 augustus 2014 blijkt dat deze arts zich op het standpunt stelt dat, in afwachting van de in te zetten diagnostiek naar een slaapstoornis, mogelijke hyperventilatie en ernstig overgewicht, niet gesteld kan worden dat sprake is van een CVS. Pas na uitsluiting van diverse geobjectiveerde aandoeningen is de diagnose CVS, naar het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, een mogelijkheid. Onder verwijzing naar de brief van de neuroloog dr. L.M.L. de Lau van 30 juli 2014, waaruit blijkt dat de vermoeidheidsklachten en doorslaapklachten vermoedelijk onder meer veroorzaakt worden door het obstructief slaapapneu syndroom en dat nader onderzoek moet plaatsvinden, wordt geen aanleiding gezien een ander standpunt in te nemen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gedaan. Er is evenmin aanleiding om, zoals door appellante verzocht, een deskundige te benoemen. Dat verzoek wordt dan ook afgewezen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellante op 27 maart 2014 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de ZW. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en A.T. de Kwaasteniet en
W.E. Doolaard als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) N. Veenstra

UM