ECLI:NL:CRVB:2016:3404
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens niet woonachtig op het uitkeringsadres en psychische noodsituatie
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant, die vanaf 17 december 2013 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die zijn beroep tegen de intrekking van de bijstand ongegrond verklaarde. Appellant heeft aangevoerd dat hij psychisch niet in staat was om op het uitkeringsadres te wonen, en dat zijn verblijf op een ander adres als gevolg van een psychische noodsituatie moet worden gezien als een gedwongen opname.
De Raad stelt vast dat appellant in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 10 februari 2015 feitelijk niet op het uitkeringsadres verbleef, maar op een ander adres in Groningen. De door appellant overgelegde stukken, waaronder een behandelingsplan van zijn psychiater, dateren van na de te beoordelen periode en kunnen daarom niet dienen ter onderbouwing van zijn stelling dat hij psychisch niet in staat was om op het uitkeringsadres te verblijven. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de psychische noodsituatie die appellant aanvoert.
De Raad concludeert dat het dagelijks bestuur geen zorgplicht had jegens appellant, omdat hij geen woonplaats had in de gemeente Garsthuizen. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.