ECLI:NL:CRVB:2016:3401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15-8552 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling bijstandsaanvraag wegens niet aanleveren van gegevens

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had op 26 januari 2015 een aanvraag om bijstand ingediend op grond van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag verzocht de appellant om voor 9 februari 2015 verschillende gegevens, waaronder bankafschriften van de afgelopen drie maanden. De appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven, wat leidde tot een besluit van het college om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond, omdat niet in geschil was dat de appellant de gevraagde gegevens niet tijdig had overgelegd. De appellant voerde aan dat hij door een psychische stoornis niet in staat was om de gegevens aan te leveren, maar dit werd niet onderbouwd met medische stukken. In hoger beroep herhaalde de appellant zijn argumenten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad stelde vast dat de appellant ook in hoger beroep geen medische stukken had overgelegd die zijn stelling onderbouwden. Bovendien had de appellant op 23 februari 2015 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, waarbij hij wel alle benodigde gegevens tijdig had overgelegd.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/8552 PW
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
6 november 2015, 15/5158 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2016. Namens appellant is
mr. Kuijper verschenen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 26 januari 2015 heeft appellant een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend. Het college heeft appellant op 26 januari 2015 verzocht voor 9 februari 2015 verschillende gegevens over te leggen, waaronder bankafschriften van alle betaal- en spaarrekeningen van de afgelopen drie maanden. Appellant heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.
1.2.
Bij besluit van 13 februari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 8 juni 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gesteld. Aan dit besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant gegevens waar het college om heeft gevraagd niet heeft verstrekt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellant de gevraagde gegevens niet voor 9 februari 2015 heeft overgelegd. Naar oordeel van de rechtbank gaat het om gegevens die van belang zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Appellant heeft gesteld maar niet met medische stukken onderbouwd dat hij wegens een psychische stoornis niet in staat was de gevraagde gegevens tijdig in te sturen. Het college was dan ook bevoegd om de aanvraag om bijstand met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling te stellen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat hij door een psychische stoornis niet in staat was de gevraagde gegevens voor 9 februari 2015 in te sturen. Zijn aanvraag is daarom ten onrechte buiten behandeling gesteld.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de in 2 kort weergegeven overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt daaraan nog toe dat appellant ook in hoger beroep geen medische stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij door zijn gezondheidstoestand niet in staat was tijdig de gevraagde stukken te verstrekken. Voor zover appellant hiertoe al niet in staat zou zijn geweest, had het op zijn weg gelegen om daarvoor hulp in te roepen. Bovendien is appellant in staat gebleken om een nieuwe aanvraag om bijstand te doen op 23 februari 2015 en daarbij heeft hij wel alle voor de beoordeling van het recht op bijstand benodigde gegevens tijdig overgelegd.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A. Stuut als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A. Stuut

HD