ECLI:NL:CRVB:2016:340
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl ongegrond werd verklaard. Het college had op 22 april 2013 het persoonsgebonden budget (pgb) van appellante ingetrokken en het eerder verstrekte bedrag van € 4.290,00 teruggevorderd. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het bezwaarschrift niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding.
In hoger beroep betwistte appellante uitsluitend het oordeel van de rechtbank over de niet-verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Appellante stelde dat zij hulp had gezocht bij het indienen van het bezwaarschrift, maar dat deze hulp niet adequaat was. Ze voerde aan dat haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en haar gebrek aan inzicht in het pgb-systeem bijdroegen aan de termijnoverschrijding. Het college handhaafde zijn standpunt in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante geen nieuwe gronden had aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De omstandigheid dat appellante belang had bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar, was geen reden om te oordelen dat zij niet in verzuim was geweest. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.