ECLI:NL:CRVB:2016:3394

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
14-6774 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en afwijzing aanvraag bijzondere bijstand wegens onduidelijke woon- en leefsituatie

In deze zaak gaat het om de intrekking en afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand van appellante, die sinds 1999 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde. De zaak is ontstaan na een onderzoek van het college van burgemeester en wethouders van Venlo naar de woon- en leefsituatie van appellante, die sinds 26 augustus 2013 niet meer op haar uitkeringsadres verbleef. Appellante had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand, maar het college concludeerde dat haar feitelijke woonsituatie niet bekend was, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad oordeelt dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door onvoldoende duidelijkheid te verschaffen over haar verblijfplaats. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht had op bijstand. De uitspraak benadrukt het belang van controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats voor het vaststellen van recht op bijstand.

Uitspraak

14/6774 WWB
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
4 december 2014, 14/600 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sedert 1999 met onderbrekingen bijstand, laatstelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Naar aanleiding van informatie van onder andere woningcorporatie Antares dat appellante vanaf 26 augustus 2013 niet meer op het [adres 1] te [T.] verblijft, heeft het college een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellante. Hieruit is gebleken dat de woning op het [adres 1] te [T.] (uitkeringsadres) op
26 augustus 2013 is ontruimd en dat appellante vanaf deze datum niet meer op dit adres woonachtig is.
1.3.
Op 10 september 2013 en 24 september 2013 heeft appellante aanvragen om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van de eigen bijdrage rechtsbijstand en voor de kosten van griffierecht.
1.4.
Op 1 oktober 2013 heeft appellante zich bij het daklozenspreekuur van het college gemeld, omdat zij weer bijstand wilde ontvangen en heeft zij meegedeeld dat zij al vijf weken buiten in haar auto slaapt. Aan appellante is een lijst meegegeven waarop zij kan vermelden waar zij iedere nacht verblijft. Deze lijst moest zij op 8 oktober 2013 inleveren. Appellante heeft zich niet meer gemeld.
1.5.
Bij besluit van 25 oktober 2013 (besluit 1) heeft het college de bijstand van appellante met ingang van 27 augustus 2013 ingetrokken op de grond dat haar feitelijke woonsituatie vanaf deze datum niet bekend is, waardoor het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.6.
Bij afzonderlijke besluiten van 30 oktober 2013 (besluiten 2 en 3) heeft het college de aanvragen om bijzondere bijstand afgewezen.
1.7.
Bij besluit van 3 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat onduidelijk is waar appellante sinds 27 augustus 2013 verblijft en hoe haar leefsituatie is. Door geen duidelijkheid hierover te verschaffen, heeft zij de inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand en bijzondere bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 27 augustus 2013 tot en met 30 oktober 2013.
4.2.
Voorop staat dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats van essentieel belang zijn voor de beantwoording van de vraag of iemand recht heeft op bijstand. Ook van iemand die stelt adresloos te zijn kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats, juist om vast te stellen dat hij ook werkelijk adresloos is en niet een vast hoofdverblijf heeft.
4.3.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
4.4.
De beroepsgrond dat het college niet aan deze bewijslast heeft voldaan, slaagt niet. Het college heeft aannemelijk gemaakt dat appellante gedurende de te beoordelen periode geen duidelijkheid heeft verschaft over haar woon- en leefsituatie. Uit het onderzoek door het college is gebleken dat appellante na een uithuiszetting op 26 augustus 2013 niet meer op het uitkeringsadres verbleef. Appellante heeft van de ontruiming op 26 augustus 2013 en de gewijzigde woon- en leefsituatie geen melding gemaakt bij het college op het daartoe bestemde wijzigingsformulier en zij heeft ook nadien niet anderszins in de te beoordelen periode aan het college doorgegeven waar zij verbleef. Voor haar stelling dat zij direct na de ontruiming het college in kennis heeft gesteld van haar verblijfplaats in de omgeving [adres 2] te [woonplaats], biedt het dossier geen aanknopingspunten. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante weliswaar telefonisch contact heeft gehad met het college, maar uit het preadvies bezwaarschrift blijkt dat dit eerst heeft plaatsgevonden na de opschorting van haar recht op bijstand bij besluit van 17 september 2013 en dat zij tijdens die telefonische contacten niet concreet te kennen heeft gegeven waar zij feitelijk verblijft. Het college hoefde dan, anders dan appellante stelt, ook geen nader onderzoek hiernaar te verrichten. Op 1 oktober 2013 heeft appellante tijdens het daklozenspreekuur bij het college gemeld in haar auto te slapen, maar zij heeft niet doorgegeven waar haar auto geparkeerd staat. Appellante is toen verzocht om binnen een week informatie te verschaffen over haar verblijfplaats iedere nacht, maar hieraan heeft zij geen gevolg gegeven.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat appellante, anders dan zij heeft gesteld, de inlichtingenverplichting heeft geschonden door onvoldoende duidelijkheid te verschaffen over haar woon- en leefsituatie.
4.6.
Schending van de inlichtingenverplichting vormt een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval wel aan de inlichtingenverplichting zou zijn voldaan over de betreffende periode recht op volledige of aanvullende bijstand bestond.
4.7.
Appellante heeft dit niet aannemelijk gemaakt. In de bezwaarfase heeft appellante gesteld dat zij na de ontruiming in haar auto in de omgeving van [adres 2] te [woonplaats] heeft verbleven, wat bij de politie en haar coach bekend was. Deze stelling is echter niet met stukken onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.8.
Tegen de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand heeft appellante in hoger beroep geen zelfstandige gronden aangevoerd, zodat de bijzondere bijstand geen bespreking behoeft.
4.9.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.8 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door als voorzitter Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD