ECLI:NL:CRVB:2016:339
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl ongegrond werd verklaard. Het college had op 25 april 2013 het persoonsgebonden budget (pgb) van appellante ingetrokken en het over het jaar 2012 verleende pgb teruggevorderd. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat de bezwaartermijn was overschreden. De rechtbank oordeelde dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet leidden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
In hoger beroep betwistte appellante uitsluitend het oordeel van de rechtbank over de niet-verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Appellante stelde dat zij hulp had gezocht bij het indienen van het bezwaarschrift, maar dat deze hulp niet adequaat was. Ook voerde zij aan dat haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en haar gebrek aan kennis van het pgb-stelsel bijdroegen aan de termijnoverschrijding. Het college handhaafde zijn standpunt in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bezwaar van appellante na afloop van de wettelijke termijn was ingediend en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde eraan toe dat de omstandigheden van appellante, hoewel zij belang had bij een inhoudelijke beoordeling, niet leidden tot de conclusie dat zij niet in verzuim was geweest. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.