ECLI:NL:CRVB:2016:3389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15-8099 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van bijstandsbesluit wegens gebrek aan verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellante, een Tibetaanse vrouw afkomstig uit China, had in 2009 asiel aangevraagd in Nederland, maar deze aanvraag was afgewezen. In 2011 was zij uitgeprocedeerd. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had haar in 2011 en 2012 bijstandsaanvragen afgewezen omdat zij geen verblijfsvergunning had. In 2014 kreeg appellante een verblijfsvergunning asiel, maar in 2015 verzocht zij om herziening van de eerdere besluiten. Het college wees dit verzoek af, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die herziening rechtvaardigden. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. Appellante ging in hoger beroep en voerde aan dat zij eerder in aanmerking had moeten komen voor een verblijfsvergunning, maar de Raad oordeelde dat de eerdere besluiten in rechte onaantastbaar waren en dat er geen nieuw gebleken feiten waren die herziening rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep af.

Uitspraak

15/8099 WWB
Datum uitspraak: 13 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
2 november 2015, 15/4060 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.C. Cerezo-Weijsenfeld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2016. Namens appellante is verschenen mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van mr. Cerezo-Weijsenfeld. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is Tibetaanse en afkomstig uit China. Zij heeft op 20 oktober 2009 in Nederland toelating als vluchteling gevraagd, welke aanvraag is afgewezen. In 2011 is appellante uitgeprocedeerd.
1.2.
Bij besluit van 28 december 2011 heeft het college de aanvraag van appellante van
22 december 2011 om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand afgewezen
omdat zij geen verblijfstitel heeft op grond waarvan recht op bijstand bestaat.
1.3.
Bij besluit van 21 maart 2012 heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 december 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 23 november 2012 het beroep van appellante tegen het besluit van 21 maart 2012 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 4 juni 2014 heeft de Raad deze uitspraak bevestigd.
1.4.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft bij besluit van 4 april 2014 aan appellante een verblijfsvergunning asiel verleend met ingang van 24 april 2013.
1.5.
Op 18 maart 2015 heeft appellante het college verzocht de besluiten van 28 december 2011 en van 21 maart 2012 te herzien.
1.6.
Bij besluiten van 7 april 2015 en 17 april 2015 (besluiten 1 en 2) heeft het college het verzoek van appellante om herziening van de besluiten van 28 december 2011 en 21 maart 2012 afgewezen op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.7.
Bij besluit van 22 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat zij, gelet op het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken over de positie van Oeigoeren en Tibetanen in China (hierna: ambtsbericht) van maart 2014 en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hierover, reeds vóór 24 april 2013 in aanmerking had moeten komen voor een verblijfsvergunning. Volgens haar verstrekt de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie echter geen verblijfsvergunning over deze periode. Bij de afwijzing van de aanvraag van december 2011 was de tegenwerping dat zij geen bijstand kon krijgen, omdat zij het land moest verlaten. Het verlenen van bijstand zou dan het vreemdelingenbeleid doorkruisen. Nu is duidelijk dat dit standpunt onjuist was, zij kon niet vertrekken en hoefde niet te vertrekken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat de besluiten van 28 december 2011 en 21 maart 2012 in rechte onaantastbaar zijn geworden. Bij deze besluiten liep de te beoordelen periode van
15 december 2011 dan wel 22 december 2011 tot en met 28 december 2011. De aanvraag van appellante van 18 maart 2015 strekt ertoe dat het college terugkomt van deze besluiten. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:AM3202) is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de aanvrager dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
Het college heeft de aanvraag van appellante om bijstand van 15 dan wel 22 december 2011 afgewezen omdat zij niet in het bezit was van een verblijfstitel op grond waarvan recht op bijstand bestaat. Vaststaat dat appellante ook bij het verzoek dat thans voorligt niet in het bezit is van een verblijfsvergunning die ziet op in de 4.1 genoemde periode in geding op grond waarvan recht op bijstand bestaat. Van een nieuw feit of veranderde omstandigheid als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb is derhalve geen sprake.
4.3.
Het betoog van appellante dat zij gelet op het ambtsbericht in aanmerking had moeten worden gebracht voor een verblijfsvergunning met een eerdere ingangsdatum, leidt niet tot een ander oordeel. Niet kan immers voorbij worden gezien aan het uitgangspunt en de bedoeling van de zogenaamde Koppelingswet, Stb. 1998, 203, zoals nadien toegepast bij de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000, Stb. 2000, 496. Die wetgeving brengt met zich dat het recht op uitkeringen en voorzieningen van overheidswege, zoals bijstand, gekoppeld zijn aan het hebben van (een vorm van) rechtmatig verblijf
.Het behoort daarbij tot de primaire verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om te beoordelen of vreemdelingen hier te lande rechtmatig verblijven. De vraag naar de verblijfsrechtelijke aanspraken moet dan ook buiten het kader van deze procedure blijven.
4.4.
Het college was dan ook bevoegd het verzoek van appellante met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb af te wijzen.
4.5.
Uit wat in 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2016.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) C. Moustaïne

HD