ECLI:NL:CRVB:2016:338
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl, dat haar persoonsgebonden budget (pgb) met terugwerkende kracht had ingetrokken en een bedrag van € 4.524,52 had teruggevorderd. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat appellante de bezwaartermijn had overschreden. De rechtbank oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdig bezwaar had gemaakt en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet leidden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
In hoger beroep betwistte appellante uitsluitend het oordeel van de rechtbank over de niet-verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Appellante stelde dat zij hulp had gezocht bij het indienen van het bezwaarschrift, maar dat deze hulp niet adequaat was. Ze voerde aan dat haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en haar gebrek aan kennis van het pgb-stelsel bijdroegen aan de termijnoverschrijding. Het college handhaafde zijn standpunt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde daaraan toe dat de omstandigheden van appellante, hoewel zij belang had bij een inhoudelijke beoordeling, niet voldoende waren om te concluderen dat zij niet in verzuim was geweest. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.