ECLI:NL:CRVB:2016:338

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
14/4411 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl, dat haar persoonsgebonden budget (pgb) met terugwerkende kracht had ingetrokken en een bedrag van € 4.524,52 had teruggevorderd. Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat appellante de bezwaartermijn had overschreden. De rechtbank oordeelde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij tijdig bezwaar had gemaakt en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet leidden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.

In hoger beroep betwistte appellante uitsluitend het oordeel van de rechtbank over de niet-verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Appellante stelde dat zij hulp had gezocht bij het indienen van het bezwaarschrift, maar dat deze hulp niet adequaat was. Ze voerde aan dat haar beperkte beheersing van de Nederlandse taal en haar gebrek aan kennis van het pgb-stelsel bijdroegen aan de termijnoverschrijding. Het college handhaafde zijn standpunt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en voegde daaraan toe dat de omstandigheden van appellante, hoewel zij belang had bij een inhoudelijke beoordeling, niet voldoende waren om te concluderen dat zij niet in verzuim was geweest. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

14/4411 WMO
Datum uitspraak: 27 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
25 juni 2014, 14/693 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Delfzijl (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.T. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 14/4410 WMO en 14/4412 WMO, plaatsgevonden op 16 december 2015. Voor appellante is verschenen mr. Van Dalen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B.P. Koster. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 25 april 2013 heeft het college het aan appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning verleende persoonsgebonden budget (pgb) met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken en het over het jaar 2012 verleende pgb van € 4.524,52 van appellante teruggevorderd. Appellante heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 18 december 2013 (bestreden besluit) heeft het college het namens appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 22 april 2013 niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante de bezwaartermijn heeft overschreden en die termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Appellante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uitgaande van verzending van het in 1.1 genoemde besluit op 25 april 2013 de termijn voor het indienen van bezwaar eindigde op 6 juni 2013. Het door appellante op 12 juni 2013 gedateerde bezwaarschrift is door het college ontvangen op 26 juni 2013. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij op 5 juni 2013 en daarmee binnen de daarvoor gestelde termijn een bezwaarschrift heeft ingediend. Het college heeft daarom terecht gesteld dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door appellante aangevoerde omstandigheden niet leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Het is de verantwoordelijkheid van appellante om, voor zover nodig, hulp te zoeken voor het voeren van de pgb-administratie. De gestelde slechte beheersing van het Nederlands vormt hiervoor op zichzelf geen belemmering. Nu appellante volgens het college over het jaar 2011 wel een verantwoording heeft ingediend, levert ook de beroepsgrond dat appellante niet beschikt over kennis van het pgb-stelsel, geen verschoonbare termijnoverschrijding op.
3.1.
Appellante betwist in hoger beroep uitsluitend het oordeel van de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Appellante stelt hulp te hebben gezocht bij het indienen van een bezwaarschrift en dacht die te hebben gevonden in haar gemachtigde. Die hulp bleek achteraf niet heel goed te zijn. Appellante heeft herhaald dat het feit dat zij de Nederlandse taal niet machtig is – in combinatie met het feit dat zij niet begrijpt hoe het stelsel van het pgb in elkaar zit – in haar optiek tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding leidt. Ten slotte heeft appellante gesteld dat voor haar financieel gezien het nodige op het spel staat en dat zij het haar toegekende pgb alsnog op correcte wijze heeft verantwoord.
3.2.
Het college heeft aangevoerd zijn standpunt zoals weergegeven in het bestreden besluit te handhaven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op wat appellante in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd is niet meer in geschil dat het namens appellante ingediende bezwaar tegen het primaire besluit van 25 april 2013 na afloop van de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken is ingediend. Ter beoordeling staat uitsluitend of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was.
4.2.
In artikel 6:11 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet-ontvankelijkverklaring daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over het niet verschoonbaar zijn van de termijnoverschrijding en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust volledig. De Raad voegt daar nog aan toe dat de omstandigheid dat appellante gelet op de hoogte van de terugvordering er alle belang bij heeft om alsnog een inhoudelijke beoordeling te krijgen, geen reden vormt om te oordelen dat zij niet in verzuim is geweest.
4.4.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J. van Ravenstein
GdJ