Uitspraak
14 oktober 2014, 13/3877 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 september 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die inmiddels was overleden. De zaak betreft een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 oktober 2014. De appellant, die laatstelijk woonachtig was in Rotterdam, had hoger beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. W.C. de Jonge. Na het overlijden van de appellant heeft mr. De Jonge de Raad geïnformeerd over het overlijden en zich teruggetrokken als gemachtigde.
De Raad heeft vervolgens geprobeerd contact te leggen met de erfgenamen van de appellant, maar er is geen reactie ontvangen op de brieven die zijn gestuurd. Ondanks een aankondiging in de Staatscourant dat het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 3 augustus 2016, is er niemand van de zijde van de erfgenamen verschenen. CIZ, de wederpartij, was wel vertegenwoordigd tijdens de zitting.
De Raad heeft overwogen dat, gezien het overlijden van de appellant, er geen procesbelang meer is bij de voortzetting van het geding. Er zijn geen erfgenamen die het geding willen voortzetten, en daarom is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.