ECLI:NL:CRVB:2016:3373
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsverlening en verzwegen werkzaamheden
In deze zaak heeft verzoekster, die bijstand ontving, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had de bijstand van verzoekster ingetrokken en teruggevorderd omdat zij op geld waardeerbare werkzaamheden had verricht zonder dit te melden. De rechtbank had het beroep van verzoekster gegrond verklaard, maar de intrekking en terugvordering voor een bepaalde periode vernietigd. Verzoekster heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij voldoende bewijs had geleverd van haar werkzaamheden en dat het recht op bijstand niet had moeten worden vastgesteld.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Het college had de bijstand ingetrokken op basis van de schending van de inlichtingenverplichting door verzoekster. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet in staat was om een objectieve en verifieerbare reconstructie van haar werkzaamheden en inkomsten te geven. Hierdoor kon het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
De voorzieningenrechter bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 13 september 2016.