ECLI:NL:CRVB:2016:3371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
15/4479 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake functieonderhoud en toepassing van de hardheidsclausule in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die werkzaam was als wijkchef B bij de voormalige politieregio Utrecht. Appellant had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om functieonderhoud aan te vragen en was van mening dat de korpschef onterecht had besloten om hem niet in aanmerking te laten komen voor de hardheidsclausule. De Raad oordeelde dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de omstandigheden van appellant niet leidden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De Raad benadrukte dat de hardheidsclausule niet bedoeld is om rekening te houden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud gevraagd had kunnen worden. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland en veroordeelde de korpschef tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan appellant. De totale kosten voor rechtsbijstand werden vastgesteld op € 1.984,-, en het griffierecht op € 413,-.

Uitspraak

15/4479 AW
Datum uitspraak: 2 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 mei 2015, 14/4943 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. W.J. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. V. de Kruijf-Stellaard, mr. F.A.M. Bot en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was aangesteld bij de voormalige politieregio Utrecht, laatstelijk in de functie van wijkchef B. Na een voornemen is als uitgangspositie van appellant ten behoeve van de invoering van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), de functie van wijkchef B (schaal 9) vastgesteld zonder een of meer taakaccenten. Appellant heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend en heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om functieonderhoud aan te vragen.
1.2.
Na een daarop gericht voornemen is bij besluit van 16 december 2013 voor het tijdvak
31 december 2009 tot en met 31 december 2011 de LFNP-functie van Operationeel Expert GGP (schaal 9) toegekend en bepaald dat appellant op 1 januari 2012 overgaat naar deze LFNP-functie. Daarbij is vastgesteld dat er tot en met 1 april 2013 geen formele wijzigingen zijn geweest. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 juli 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het bestreden besluit in stand gelaten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de korpschef in elk geval tot een vergoeding van proceskosten en griffierecht had moeten veroordelen, omdat het bestreden besluit deels onjuist en deels onvoldoende was gemotiveerd. Inhoudelijk voert appellant aan dat de matching in zijn geval in strijd met de regeling heeft plaatsgevonden of anderszins onhoudbaar is. Subsidiair meent appellant dat in zijn geval toepassing had moeten worden gegeven aan de hardheidsclausule. Ten onrechte heeft de korpschef het niet toepassen hiervan in het bestreden besluit niet inzichtelijk gemotiveerd.
3.2.
De korpschef heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar de uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
4.2.
Appellant heeft in hoger beroep opnieuw bepleit dat de functie van wijkchef B bij de eerste stap van de matching ten onrechte het meest vergelijkbaar is geacht met het
LFNP-domein Uitvoering. Deze functie had, evenals de functie van wijkchef C, aan het domein Leiding gekoppeld moeten worden. Hierdoor is hij plaatsing in de functie
Teamchef B (schaal 10) misgelopen. De Raad kan appellant niet volgen. Blijkens de functiebeschrijving stuurt de wijkchef B circa 20 medewerkers aan, waarvan de Groepschefs A de hoogste rang bezitten. De wijkchef C stuurt blijkens zijn functiebeschrijving 20-40 fte’s aan, waarvan de Wijkchefs de hoogste rang bezitten. Omdat de wijkchef C ook leiding geeft aan de wijkchefs is de wijkchef B ondergeschikt aan de wijkchef C en heeft de laatste ook eindverantwoordelijkheid. Ingevolge de Instructie organieke matching (Stcrt 2013, nr. 12776) brengt die eindverantwoordelijkheid de toekenning van domein Leiding mee; omdat de wijkchef B geen eindverantwoordelijkheid draagt komt hij met toepassing van genoemde instructie niet in aanmerking voor toekenning van het domein Leiding. De grote gelijkenis tussen de functies van wijkchef B en C laat onverlet dat het door de korpschef aangewezen onderscheidende criterium in het kader van een functiebouwwerk een relevant criterium is.
4.3.
In verband met het beroep op de hardheidsclausule heeft de korpschef ter zitting erkend dat in het bezwaarschrift mede een beroep op de hardheidsclausule besloten lag en dat is nagelaten om daarop in het bestreden besluit expliciet in te gaan. Nu de korpschef in het verweerschrift en in zijn nadere toelichting ter zitting heeft gemotiveerd dat en waarom er ten aanzien van appellant geen grond is voor toepassing van de hardheidsclausule zal de Raad de houdbaarheid daarvan beoordelen.
4.3.1.
De Raad is van oordeel dat de korpschef zich in redelijkheid op het standpunt stelt dat de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden niet leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard en dat evenmin sprake is van een bijzondere situatie als bedoeld in de regelgeving. Zoals de Raad al een- en andermaal (zie onder meer de onder 4.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015) heeft overwogen is de hardheidsclausule niet bedoeld om alsnog rekening te houden met werkzaamheden waarvoor functieonderhoud gevraagd had kunnen worden en afspraken die in de uitgangspositie vastgelegd hadden kunnen zijn. Ook de omstandigheid dat appellant naar zijn zeggen vertrouwd heeft op een andere wijze van matching dan per slot in de regelgeving is voorgeschreven en om die reden geen functieonderhoud heeft gevraagd, vormt geen reden voor toepassing van de hardheidsclausule. Het afzien van het aanvragen van functieonderhoud komt voor risico van de ambtenaar zelf, omdat het vragen van functieonderhoud tot de verantwoordelijkheid van de ambtenaar zelf behoort.
4.4.
Ondanks het motiveringsgebrek ten aanzien van de hardheidsclausule kan het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht in rechte stand houden. Dat motiveringsgebrek is wel aanleiding om de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant en om te bepalen dat de korpschef het griffierecht vergoedt. Dit brengt mee dat het verzoek van appellant om vergoeding van proceskosten en griffierecht vanwege andere motiveringsgebreken buiten bespreking kan blijven. De aangevallen uitspraak komt met verbetering van gronden voor bevestiging in aanmerking.
5. Er is aanleiding de korpschef te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 992,- aan kosten voor rechtsbijstand bij de rechtbank en op € 992,- aan kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal dus € 1.984,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • bepaalt dat de korpschef aan appellant het betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,-
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.984,-.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2016.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) A. Mansourova

IJ