ECLI:NL:CRVB:2016:337

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
14/5222 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid en terugvordering van persoonsgebonden budget in het kader van de AWBZ

In deze zaak gaat het om de vaststelling en terugvordering van een persoonsgebonden budget (pgb) over het jaar 2009. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de erven van een betrokkene tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had eerder het beroep van de erven ongegrond verklaard. De Raad bevestigt dat de verantwoordelijkheid voor het pgb bij de budgethouder ligt, ook wanneer het beheer van het pgb is overgedragen aan een derde partij. In dit geval is het Zorgkantoor verantwoordelijk voor de terugvordering van een bedrag dat niet door de betrokkene is verantwoord. De Raad oordeelt dat de budgethouder, en niet het Zorgkantoor, het risico draagt van problemen die voortkomen uit de werkwijze van de derde partij, in dit geval Raad en Daad Thuiszorg B.V. De Raad concludeert dat de beroepsgronden van de appellanten niet slagen en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. De uitspraak is gedaan op 27 januari 2016, waarbij de Raad geen aanleiding ziet voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/5222 AWBZ
Datum uitspraak: 27 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
5 augustus 2014, 12/1125 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de erven van [betrokkene] (betrokkene) te [woonplaats] (appellanten)
CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. A.S. van Gans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2015. Namens appellanten is mr. Van Gans verschenen. Namens het Zorgkantoor is mr. S.A.M. Clijsen verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
1.1.
Het Zorgkantoor heeft aan betrokkene in een besluit van 18 december 2009 voor het jaar 2010 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Het Zorgkantoor heeft in een besluit van 1 april 2011 de eindafrekening van het pgb over het jaar 2010 vastgesteld. Hierbij stelt het Zorgkantoor vast dat aan betrokkene een pgb van
€ 8.139,73 is toegekend, betrokkene een bedrag van € 7.082,78 heeft verantwoord en dat - in aanmerking nemend het vrij verantwoordbaar bedrag van € 250,00 - dit betekent dat betrokkene een bedrag van € 806,95 niet heeft verantwoord. Dat laatste bedrag vordert het Zorgkantoor van betrokkene terug. Betrokkene heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
Op 28 december 2011 is betrokkene overleden. Appellanten hebben het bezwaar voortgezet.
1.4.
Bij besluit van 14 mei 2012 heeft het Zorgkantoor het bezwaar ongegrond verklaard. Appellanten hebben daartegen beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3. De Raad heeft op 17 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4397, tussen partijen uitspraak gedaan over de vaststelling en terugvordering van het pgb over het jaar 2009. De Raad heeft daarin bevestigd de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 februari 2013, waarin het beroep van appellanten ongegrond is verklaard.
4. Op vragen van de Raad ter zitting op welke beroepsgronden in het licht van de uitspraak van 17 december 2014 in deze procedure nog beslist moet worden, heeft de gemachtigde van appellanten het volgende naar voren gebracht. Er is voor appellanten geen plicht tot terugbetaling van een bedrag dat betrokkene nooit heeft ontvangen. Het Zorgkantoor heeft op 3 januari 2010 een bedrag van € 1.922,40 overgemaakt op een rekeningnummer van Raad en Daad Thuiszorg B.V. (Raad en Daad). Raad en Daad heeft echter zonder volmacht van betrokkene een gewijzigd rekeningnummer doorgegeven aan het Zorgkantoor. Van een budgethouder kan niet worden verwacht dat hij fraudebestendige controle uitoefent; het risico van het frauduleus wijzigen van een rekeningnummer door Raad en Daad mag niet bij betrokkene worden gelegd. De verantwoordelijkheid bij verandering van een rekeningnummer moet juist bij het Zorgkantoor worden gelegd. Het Zorgkantoor had een controle moeten uitvoeren en had niet op het door Raad en Daad aangegeven gewijzigde rekeningnummer mogen storten. Als een rekening niet op naam van een budgethouder staat, mag het Zorgkantoor geen gelden op een dergelijke rekening storten. Als het Zorgkantoor wel zou hebben gecontroleerd, had het geconstateerd dat het verzoek om wijziging van het rekeningnummer niet berustte op een opdracht door betrokkene.
5. Het Zorgkantoor stelt zich op het standpunt dat het pgb-voorschot van € 1.922,40 terecht is overgemaakt op het doorgegeven rekeningnummer. Deze rekening is vanaf 2 april 2009 gebruikt voor de betaling van pgb-voorschotten en betrokkene heeft nooit eerder aangegeven dat zij de pgb-voorschotten niet ontving en het Zorgkantoor een verkeerd rekeningnummer gebruikte. Vanaf 15 januari 2010 zijn de voorschotten op verzoek van betrokkene betaald op een ander rekeningnummer.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Uit het overwogene bij onderdeel 3 in de uitspraak van 17 december 2014 blijkt dat appellanten in die procedure dezelfde beroepsgronden als in het nu voorliggende geding hebben ingebracht. Ook in die procedure hebben appellanten aangevoerd dat het Zorgkantoor verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van handelingen door derden, als Raad en Daad, en dat uit niets blijkt dat betrokkene Raad en Daad heeft gemachtigd om het rekeningnummer te wijzigen. Ook hebben appellanten in die procedure gesteld dat het Zorgkantoor tekort is geschoten door niet te controleren of degene die de adreswijziging in 2009 heeft doorgegeven daartoe wel bevoegd was, hetzij als belanghebbende, hetzij als gemachtigde. Ten slotte hebben appellanten ook in die procedure gesteld dat betrokkene het pgb niet heeft ontvangen, zodat er geen terugbetalingsverplichting is.
6.2.
Niet valt in te zien waarom dezelfde gronden nu tot een ander oordeel zouden moeten leiden. In essentie komt de uitspraak van 17 december 2014 erop neer dat de verantwoordelijkheid van het pgb bij de budgethouder ligt en dat dit zo blijft als het gehele beheer van het pgb door de budgethouder is overgedragen aan een derde. De budgethouder en niet het Zorgkantoor draagt dan het risico van de problemen die zijn ontstaan door de werkwijze en het faillissement van Raad en Daad.
6.3.
Dat houdt in dat de beroepsgronden niet slagen. Daarom wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2016.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) J.R. van Ravenstein
GdJ