ECLI:NL:CRVB:2016:3363

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
15-8052 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van plichtsverzuim en disciplinaire ontslag van ambtenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De appellant, die sinds 1985 werkzaam was bij de rechtsvoorganger van de betrokken dienst, kreeg de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd na een intern onderzoek dat afwijkingen in zijn controlewerkzaamheden aan het licht bracht. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de appellant de verweten gedragingen had gepleegd en dat deze toerekenbaar waren. De appellant voerde aan dat zijn psychische klachten, waaronder depressie, hem belemmerden in het inzien van de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag. De Raad oordeelt echter dat de verklaring van de psychiater niet voldoende onderbouwing biedt voor de stelling dat de appellant niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De Raad onderschrijft de conclusie van de rechtbank dat de disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De lange staat van dienst van de appellant en de financiële gevolgen van het ontslag zijn niet voldoende om de straf te matigen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van de appellant ongegrond.

Uitspraak

15/8052 AW
Datum uitspraak: 8 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 oktober 2015, 14/9137 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Het dagelijks bestuur van de [naam dienst] (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. van Zoelen hoger beroep ingesteld. Mr. van Zoelen heeft zich vervolgens als gemachtigde teruggetrokken.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. P. Vriezen een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2016. Appellant is niet verschenen. Het dagelijks bestuur werd vertegenwoordigd door mr. Vriezen, mr. C.E. Lambert en
G. Welbie.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 12 augustus 1985 werkzaam bij de (rechtsvoorganger van) [naam dienst] , laatstelijk als medewerker [naam functie] . Hij was belast met de controle van garagebedrijven. Naar aanleiding van een interne audit zijn afwijkende resultaten geconstateerd in de uitgevoerde controles door appellant.
1.2.
Na (intern) onderzoek heeft het dagelijks bestuur bij brief van 27 mei 2014 appellant in kennis gesteld van het voornemen hem wegens ernstig plichtsverzuim de straf van ontslag op te leggen.
1.3.
Nadat appellant zijn mondelinge en schriftelijke zienswijze heeft ingediend, is bij besluit van 24 juni 2014 aan appellant wegens zeer ernstig plichtsverzuim met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Dit plichtsverzuim bestaat uit:
- het valselijk opstellen van rapportages door controleverslagen op te stellen zonder dat appellant bij de betreffende bedrijven de controles daadwerkelijk had uitgevoerd;
- het niet uit eigen beweging melden dat deze rapportages valselijk zijn opgesteld en pas na herhaaldelijk doorvragen erkennen dat het drie bedrijven betreft, terwijl uit aanvullende audits is gebleken dat het nog meer bedrijven betreft;
- het niet in het digitale verlofsysteem registreren van opgenomen ADV-dagen; met een te hoog saldo aan ADV-dagen tot gevolg;
- het onjuist verklaren op 20 mei 2014 over ingeroepen professionele hulp;
- het onjuist invullen van agenda en tijdschrijfsysteem betreffende het bijwonen van therapiesessies in [plaatsnaam] .
1.4.
Bij besluit van 18 november 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is en ook voor de rechtbank vaststaat dat appellant de hem ten laste gelegde gedragingen heeft gepleegd en dat hij zich met deze handelwijze schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur terecht en op goede gronden de door appellant gepleegde handelingen heeft aangemerkt als toerekenbaar plichtsverzuim zodat het dagelijks bestuur bevoegd was appellant een disciplinaire straf op te leggen. De disciplinaire straf van ontslag acht de rechtbank niet onevenredig aan de aard en ernst van dit plichtsverzuim.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat appellant de hem verweten gedragingen heeft begaan en dat deze plichtsverzuim opleveren. In geschil is de vraag of het plichtsverzuim toerekenbaar is en of de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het (totale) plichtsverzuim.
4.2.
Wat betreft de toerekenbaarheid van het vastgestelde plichtsverzuim heeft appellant aangevoerd dat hij door zijn psychische klachten de consequenties van zijn handelen in het geheel niet heeft kunnen overzien. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij, net als in beroep, naar de brief van psychiater C.W. Ting van 22 september 2014.
4.3.
De vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4155) een vraag naar de juridische kwalificatie van het betrokken feitencomplex. Voor de toerekenbaarheid is niet van doorslaggevende betekenis of het gedrag psychopathologisch verklaarbaar is, maar of de betrokkene de ontoelaatbaarheid van dat gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen.
4.4.
Psychiater Ting heeft verklaard dat appellant recidiverende depressieve/angstklachten heeft. Aan de ene kant mijdt appellant conflicten en wil hij zijn best doen (cluster C kenmerken; ontwijkende trekken) en aan de andere kant heeft hij zijn fantasie, een vlucht. Hij maakt de kanttekening dat appellant nog depressieve klachten heeft. Als deze klachten optrekken, kunnen de persoonlijkheidskenmerken minder worden. Geadviseerd wordt eventueel later bij Riagg Rijnmond een nieuwe beoordeling te doen. Deze verklaring behelst weliswaar een bevestiging van de depressie van appellant, maar biedt geen grondslag voor de conclusie dat appellant in de periode waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden op enig moment de ontoelaatbaarheid van zijn gedraging niet heeft kunnen inzien of, als hij dat wel heeft ingezien, niet overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Ook de overige (medische) gedingstukken geven geen aanleiding voor deze conclusie. Appellant heeft, ondanks een aankondiging daartoe in het hoger beroepschrift, geen nadere medische onderbouwing van zijn standpunt overgelegd. Dit betekent dat de Raad met de rechtbank van oordeel is dat het plichtsverzuim aan appellant is toe te rekenen en dat het bestuur dan ook bevoegd was om een disciplinaire maatregel op te leggen.
4.5.
De Raad onderschrijft eveneens het oordeel van de rechtbank dat de disciplinaire straf van ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De opgelegde disciplinaire maatregel is, gezien de ernst en de aard van deze gedragingen, de betekenis hiervan voor het functioneren binnen [naam dienst] en de terecht gestelde eisen van integriteit, betrouwbaarheid en verantwoordelijkheid van medewerkers van die dienst niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim en rechtvaardigt de oplegging van de zwaarste straf van onvoorwaardelijk ontslag. De lange staat van dienst van appellant en het feit dat het ontslag voor hem grote (financiële) gevolgen heeft gehad, leggen onvoldoende gewicht in de schaal.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) A. Mansourova

HD