ECLI:NL:CRVB:2016:3362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
15-3580 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning en overgang naar de LFNP-functie in het ambtenarenrecht

In deze zaak gaat het om de toekenning van en overgang naar de LFNP-functie voor appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de korpschef van politie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 september 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank Zeeland-West-Brabant in haar eerdere uitspraak van 21 april 2015 is bekrachtigd. De korpschef had in 2011 de uitgangspositie van appellante voor haar toekomstige functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) vastgesteld. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de matching van haar functie niet overeenkomstig de Regeling is geschied en dat het resultaat onhoudbaar is. De Raad oordeelt echter dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet correct is uitgevoerd. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken en stelt dat de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing naar de Regeling. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15/3580 AW
Datum uitspraak: 8 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 april 2015, 14/4784 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend
.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dijkgraaf. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. N.E. Bensoussan en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Bij besluit van 5 december 2011 heeft de korpschef de uitgangspositie van appellante voor haar toekomstige functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) op 31 december 2009 bepaald op [functie 1] en vanaf 1 januari 2010 bepaald op [functie 2] . Tegen dit besluit heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellante besloten tot toekenning van de LFNP-functie [functie 3] , schaal 10, op 31 december 2009, en tot toekenning van de LFNP-functie [functie 4] , schaal 12, vanaf 1 januari 2010. Daarnaast heeft de korpschef bepaald dat appellante met ingang van 1 januari 2012 overgaat naar laatstgenoemde LFNP-functie. Bij besluit van 23 juli 2014 (bestreden besluit) is het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft in hoger beroep de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling overgang naar een LFNP-functie (Regeling) zodanige ernstige feilen kleven dat die Regeling niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten en dat de in de bijlage bij de Regeling opgenomen transponeringstabel, hoewel deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende.
4.2.1.
Appellante heeft betoogd dat in haar geval afgeweken moet worden van de uitkomst van de transponeringstabel, omdat de uitkomst van de matching in haar situatie onhoudbaar is. Dit betoog slaagt niet. Uitgangspunt bij de matching is ingevolge artikel 3, vierde lid, in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving zoals vastgelegd in de uitgangspositie. De uitgangspositie van appellante voor de omzetting naar een LFNP-functie is vastgesteld bij het in 1.2 genoemde besluit van 5 december 2011, dat in rechte onaantastbaar is geworden. Het betoog van appellante dat voor de uitgangspositie uitgegaan moet worden van de functie [functie 5] kan daarom niet worden gevolgd. Dit geldt eveneens voor de stelling dat door haar uitgangspositie niet te corrigeren naar de functie van [functie 5] , wordt getolereerd dat haar werkgever bevoegdelijk gedane toezeggingen niet nakomt. Op grond van stap 9a van de beleidsregel Instructie organieke matching blijven bijzondere situaties en afspraken, die ook kunnen zijn opgenomen in de uitgangspositie, in het kader van de organieke matching geheel buiten beschouwing, omdat deze zich niet lenen voor enige wijze van matching. Dit laat onverlet dat de persoonlijke afspraken die zijn gemaakt met appellante ongemoeid blijven.
4.2.2.
Het betoog van appellante dat op dit moment onduidelijk is welke gevolgen de overgang naar de LFNP-functie heeft in het kader van de komende reorganisatie en dat deze onzekere situatie een afwijking van de uitkomst van de matching rechtvaardigt, slaagt niet. De positie van appellante in de op handen zijnde reorganisatie staat los van de thans bestreden besluitvorming en kan daarom bij de beoordeling of het resultaat van de matching onhoudbaar is geen rol spelen.
4.2.3.
Dat appellante als gevolg van het bestreden besluit periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) misloopt, kan evenmin leiden tot het oordeel dat de matching onhoudbaar is. De toekenning van OVW-periodieken heeft betrekking op de waardering van de LFNP-functie. Deze waarderingskwestie speelt geen rol in het kader van de toekenning van en overgang naar een LFNP-functie.
4.2.4.
De conclusie is dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2016.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) M.S. Spek

HD