ECLI:NL:CRVB:2016:3353

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
15-6592 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet ingeleverde gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de intrekking van bijstand aan appellant is bevestigd. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet en maakte gebruik van een postadres van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam. Na een melding dat appellant sinds 12 december 2014 geen post meer had opgehaald, heeft de DWI appellant op 2 februari 2015 gewezen op zijn verplichting om zijn post op te halen en verzocht om bepaalde gegevens in te leveren. Appellant heeft hierop niet gereageerd, wat leidde tot de opschorting van zijn bijstandsrecht per 10 februari 2015. Het college heeft vervolgens de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig had ingeleverd. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens heeft ingeleverd. De Raad bevestigt dat het college geen rekening hoefde te houden met gegevens die na de deadline zijn ingediend, tenzij appellant kan aantonen dat hij deze niet tijdig kon aanleveren. Aangezien appellant hierin niet is geslaagd, wordt het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd.

Uitspraak

15/6592 PW
Datum uitspraak: 30 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 september 2015, 15/2885 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Ruijs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 juni 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW). Hij maakte gebruik van een postadres van de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam (DWI).
1.2.
Naar aanleiding van een melding van de postkamer dat appellant sinds 12 december 2014 geen post meer heeft opgehaald, heeft de DWI appellant bij brief van 2 februari 2015 gewezen op de verplichting om iedere week zijn post op te halen en is hij tevens verzocht de in de brief vermelde gegevens, waaronder twee 7-dagen formulieren en bankafschriften van de afgelopen drie maanden, vóór 9 februari 2015 in te leveren. Appellant heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven. Bij besluit van 10 februari 2015 heeft het college met ingang van diezelfde dag het recht op bijstand opgeschort. Daarbij is appellant nogmaals verzocht de in de brief van 2 februari 2015 gevraagde gegevens uiterlijk 17 februari 2015 in te leveren. Het college heeft appellant hierbij uitdrukkelijk erop gewezen dat bij niet tijdig inleveren van de gevraagde gegevens de bijstand zal worden beëindigd. Appellant heeft op dit verzoek niet gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 18 februari 2015, zoals gewijzigd bij besluit van 17 maart 2015, heeft het college met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW de bijstand met ingang van
10 februari 2015 ingetrokken (intrekkingsbesluit).
1.4.
Bij besluit van 24 april 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 10 februari 2015 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken dan wel anderszins onvoldoende medewerking heeft verleend. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
4.3.
Niet in geschil is dat de door het college bij besluit van 10 februari 2015 aan appellant gevraagde gegevens van belang zijn voor de verlening van bijstand. Verder staat vast dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingeleverd. Appellant heeft aangevoerd dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden, althans dat de uitkomst hiervan onvoldoende is gemotiveerd. Meer in het bijzonder heeft appellant aangevoerd dat het besluit tot intrekking niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, nu appellant in de bezwaarprocedure door middel van ingeleverde 7-dagen formulieren heeft aangetoond dat hij in de te beoordelen periode in de gemeente Amsterdam heeft verbleven.
4.4.
Het college heeft bij de afweging van de rechtstreeks bij het besluit tot intrekking van bijstand betrokken belangen terecht geen rekening gehouden met de in bezwaar overgelegde gegevens. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 16 januari 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7575) komt geen betekenis toe aan gegevens of stukken die na het verstrijken van de bij een opschortingsbesluit gestelde termijn alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien appellant aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gestelde hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. In het onderhavige geval is hiervan geen sprake.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.M.C. de Vries

HD