ECLI:NL:CRVB:2016:3352

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
15-4459 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand wegens niet overleggen van gevraagde gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de intrekking van bijstand aan appellante is bevestigd. Appellante ontvangt sinds 1 juli 1996 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In juli 2014 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg appellante verzocht om bepaalde gegevens, waaronder bankafschriften en bewijs van inkomsten, te overleggen. Appellante heeft hier niet op gereageerd, wat leidde tot een opschorting van haar bijstandsrecht en uiteindelijk tot de intrekking van de bijstand per 23 juli 2014.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het verzuim haar niet kan worden verweten, omdat zij door gezondheidsproblemen niet in staat was om de gevraagde gegevens tijdig aan te leveren. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet voldoende medische gegevens heeft overgelegd om haar stelling te onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat de gevraagde gegevens van belang waren voor de bijstandsverlening en dat appellante deze niet binnen de gestelde termijn heeft verstrekt.

De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat aan de voorwaarden van artikel 54, vierde lid, van de WWB was voldaan. Het hoger beroep van appellante is afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4459 WWB
Datum uitspraak: 30 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
6 mei 2015, 14/7388 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.L.A.M. van Os, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 21 juni 2016. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 juli 1996 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij brief van 15 juli 2014 heeft het college appellante verzocht om in het kader van een onderzoek naar wijzigingen in haar situatie onder meer bank- en/of giroafschriften van de laatste drie maanden en bewijzen van haar inkomsten uiterlijk 23 juli 2014 over te leggen. Appellante heeft niet op dit verzoek gereageerd.
1.3.
Bij besluit van 24 juli 2014 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellante met ingang van 23 juli 2014 opgeschort. Het college heeft appellante in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 31 juli 2014 alsnog de gevraagde gegevens in te leveren.
1.4.
Bij besluit van 1 augustus 2014, voor zover van belang, heeft het college de bijstand met ingang van 15 juli 2014 met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB ingetrokken. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante de gevraagde gegevens niet binnen de geboden hersteltermijn heeft overgelegd.
1.5.
Bij besluit van 13 november 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 1 augustus 2014 gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de datum van intrekking is gewijzigd in 23 juli 2014.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak uitgekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft tegen de opschorting van het recht op bijstand geen rechtsmiddel aangewend, zodat uitsluitend ter beoordeling voorligt of de intrekking van de bijstand met ingang van 23 juli 2014 op grond van artikel 54, vierde lid, van de WWB in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van
artikel 54, vierde lid, van de WWB bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Niet in geschil is dat de door het college aan appellante gevraagde gegevens van belang zijn voor de verlening van bijstand. Voorts staat vast dat appellante de gevraagde gegevens niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft verstrekt. De gemachtigde van appellante heeft namelijk bij brief van 14 oktober 2014 te kennen gegeven dat appellante de gevraagde stukken op 1 augustus 2014 - dus na de gegeven hersteltermijn - in de brievenbus van Sociale Zaken heeft gedeponeerd.
4.4.
Appellante heeft, samengevat, aangevoerd dat het verzuim haar niet is te verwijten. Appellante heeft in de tweede helft van 2013 met toestemming van het college werk als zzp-er mogen verrichten en in het begin kwam er veel meer bij kijken dan dat zij op dat moment aan kon. Als gevolg hiervan speelde haar gezondheid op en kwam informatie niet meer goed bij haar binnen. Dit is de reden geweest dat zij in de zomer van 2014 de formulieren niet meer op tijd kon aanleveren bij de balie - wat zij doorgaans doet - en genoodzaakt was dit in de brievenbus te doen.
4.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet, reeds omdat appellante niet met medische gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat zij door haar gezondheidstoestand niet in staat was om de gevraagde gegevens op tijd bij het college in te leveren. Dit betekent dat appellante kan worden verweten dat zij niet tijdig de gevraagde gegevens heeft verstrekt.
4.6.
Uit 4.3 en 4.5 volgt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de WWB is voldaan. Het college was daarom bevoegd de bijstand van appellante met ingang van 23 juli 2014 in te trekken. Wat appellante heeft aangevoerd vormt geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot intrekking van bijstand heeft kunnen besluiten.
4.7.
Gelet op 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van A.M.C. de Vries als gwriffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2016.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) A.M.C. de Vries

HD