ECLI:NL:CRVB:2016:3344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
9 september 2016
Zaaknummer
15-8098 zw
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering na beoordeling geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant, die als steigerbouwer werkzaam was. Appellant meldde zich op 29 december 2014 ziek met klachten in de rechterarm, onderrug en rechterknie. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) stelde vast dat appellant per 26 februari 2015 weer geschikt was voor zijn werk, na een beoordeling door een verzekeringsarts. Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat de conclusie dat appellant zijn eigen werk kon verrichten, gerechtvaardigd was. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn klachten en stelde dat hij niet in staat was om te werken. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant weer geschikt was voor zijn werk. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om anders te oordelen. De uitspraak werd gedaan op 7 september 2016.

Uitspraak

15/8098 ZW
Datum uitspraak: 7 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
2 december 2015, 15/2303 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Baaren. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als steigerbouwer voor 40 uur per week. Vanaf enig moment in december 2014 heeft appellant geen werkgever meer. Appellant heeft zich op
29 december 2014 ziek gemeld met pijn in de rechterarm, de onderrug en rechterknie. Op grond van de nawerking van de op dat moment reeds beëindigde verplichte verzekering op grond van de sociale werknemersverzekeringswetten heeft het Uwv bij besluit van
20 januari 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 29 december 2014 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Op 25 februari 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 26 februari 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van steigerbouwer. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 25 februari 2015 vastgesteld dat appellant per 26 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 maart 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig is geweest en de conclusie dat appellant per 26 februari 2015 zijn eigen werk kan verrichten, kan dragen. Dat appellant heeft aangevoerd meer last te hebben van zijn onderrug, rechterknie en elleboog en intense pijn ervaart, is onvoldoende om het bestreden besluit voor onjuist te houden. Hierbij is van belang dat het niet gaat om de ervaren klachten als zodanig, maar om als objectief medisch gevolg van ziekte vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid. De stelling van appellant dat hij zijn eigen lichaam het beste kent is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om tot een ander oordeel te komen. Het medisch beeld op de datum in geding dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gehad is niet onvolledig geweest. Ook de informatie van de huisarts van 9 april 2015 bevat geen nieuwe informatie die het medisch beeld op de datum in geding doet wijzigen. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel gerezen aan de juistheid van het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 maart 2015.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij veel pijn heeft, zijn eigen lichaam het beste kent en niet in staat is te werken en dat gewone behandeling niet helpt.
3.2.
Het Uwv heeft gepleit voor bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht ervan is uitgegaan dat appellant op
26 februari 2015 weer geschikt was voor zijn werk als steigerbouwer en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij veel pijn heeft, niet kan werken en zijn eigen lichaam het beste kent. Deze argumenten zijn door de rechtbank volledig besproken en met juistheid weerlegd. Er is geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan zodat hier wordt volstaan met een verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank.
4.3.
Gezien het voorgaande slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
7 september 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) J.W.L. van der Loo
GdJ