ECLI:NL:CRVB:2016:3314

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
15/5671 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de matching van functies binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de korpschef van politie, waarbij de Centrale Raad van Beroep op 8 september 2016 uitspraak doet. De appellant heeft niet kunnen aantonen dat de matching van zijn functie niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De zaak betreft de vaststelling van de uitgangspositie van de appellant voor de omzetting naar een functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). De korpschef had eerder besloten dat de appellant in de salarisschaal 10 zou worden ingedeeld, maar de appellant was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 juni 2016 heeft de advocaat van de appellant, mr. C. Lamuadni, de argumenten toegelicht, terwijl de korpschef werd vertegenwoordigd door mr. N.E. Bensoussan en R.M.M. Paulssen.

De rechtbank Overijssel had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de transponeringstabel geen algemeen verbindend voorschrift is en dat de korpschef in redelijkheid kon weigeren om de hardheidsclausule toe te passen. De Raad bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied. De Raad benadrukt dat het aan de betrokken politieambtenaar is om aan te tonen dat de matching onhoudbaar is, en dat het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn, niet voldoende is om de beslissing van de korpschef te weerleggen.

De Centrale Raad van Beroep concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5671 AW
Datum uitspraak: 8 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 juli 2015, 14/1990 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juni 2016. Voor appellant is verschenen mr. C. Lamuadni, kantoorgenoot van mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.E. Bensoussan en R.M.M. Paulssen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Voor het kader en de regelgeving van dit hoger beroep verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 1 juni 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1550 en ECLI:NL:CRVB:2015:1663).
1.2.
Bij besluit van 24 oktober 2011, aangevuld bij besluit van 21 februari 2012, heeft de korpschef de uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar een functie binnen het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) vastgesteld op [functie A], salarisschaal 10, met op 31 december 2011 de taakaccenten projectleider ESF; SAOP; EVC. Tegen deze besluiten heeft appellant geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Bij besluit van 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie [functie B], salarisschaal 10. Bij besluit van 15 juli 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de transponeringstabel, anders dan in het bestreden besluit is vermeld, geen algemeen verbindend voorschrift is en dat het bestreden besluit in zoverre ondeugdelijk is gemotiveerd. Dit gebrek heeft de rechtbank gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling overgang naar een LFNP functie (Regeling) is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. De korpschef heeft in redelijkheid kunnen weigeren om de hardheidsclausule toe te passen.
3. Appellant heeft op de hierna te bespreken gronden de juistheid van de aangevallen uitspraak bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat de Raad in zijn onder 1.1 genoemde uitspraken van 1 juni 2015 heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat er aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten en dat de in de bijlage bij de Regeling opgenomen transponeringstabel, hoewel deze het karakter van een algemeen verbindend voorschrift ontbeert, als grondslag mag dienen voor besluitvorming als hier aan de orde, waarbij de korpschef in beginsel mag volstaan met een verwijzing daarnaar. Het is aan de betrokken politieambtenaar om aannemelijk te maken dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten. Het enkele feit dat een andere uitkomst ook verdedigbaar zou zijn geweest, is niet voldoende.
4.2.
Appellant heeft betoogd dat zijn korpsfunctie had moeten worden ingedeeld in het domein Uitvoering en niet in het domein Ondersteuning. Hij geeft hoofdzakelijk leiding aan trajectbegeleiders, die zijn gematcht met een functie in het domein Uitvoering. Op grond van de beleidsregel Instructie organieke matching (Beleidsregel) worden leidinggevenden in dat geval ook ingedeeld in het domein Uitvoering, aldus appellant. Nu zijn korpsfunctiebeschrijving nauwelijks duidelijkheid verschaft over de aard van zijn werkzaamheden, had de korpschef vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid daarover navraag moeten doen.
4.3.1. De uitgangspositie van appellant voor de omzetting naar een LFNP-functie is vastgesteld op [functie A]. Ingevolge artikel 3, vierde lid, van de Regeling, in verbinding met artikel 5, tweede en derde lid, van de Regeling vindt de matching plaats op basis van de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving zoals vastgelegd in de uitgangspositie, conform de Beleidsregel. In het functievergelijkingsformulier staat dat is gekozen voor het domein Ondersteuning omdat uit de korpsfunctie blijkt dat een bijdrage wordt geleverd aan een effectief en efficiënt werkende politieorganisatie, terwijl tegelijkertijd uit de korpsfunctie blijkt dat geen of een beperkte directe bijdrage wordt geleverd aan operationele politietaken. De Raad kan de korpschef hierin volgen. Hij hecht daarbij betekenis aan wat de korpsfunctiebeschrijving vermeldt over het doel van de functie, de in het kader van die functie te verrichten werkzaamheden en de plaats van de functie in de organisatie. Anders dan appellant heeft betoogd, volgt uit de Beleidsregel noch uit de Handleiding uitvoering matching LFNP 2013 dat voor de domeinkeuze bepalend is in welk domein de functiebeschrijvingen zijn ingedeeld van degenen aan wie leiding wordt gegeven. Voor zover de werkzaamheden die appellant feitelijk uitvoert hoofdzakelijk bestaan uit het leidinggeven aan trajectbegeleiders, zoals hij stelt, kan dit hem niet baten, nu de inhoud van de schriftelijke, formele korpsfunctiebeschrijving zoals vastgelegd in de uitgangspositie bepalend is. Die inhoud is bovendien voldoende duidelijk. Indien appellant zich niet kon vinden in zijn uitgangspositie, had het op zijn weg gelegen om functieonderhoud aan te vragen en/of rechtsmiddelen aan te wenden tegen de vaststelling van zijn uitgangspositie.
4.3.2.
De conclusie is dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de matching niet overeenkomstig de Regeling is geschied of dat het resultaat van de matching anderszins onhoudbaar is te achten.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2016.
(getekend) J.J.A. Kooijman
(getekend) M.S. Spek

HD