ECLI:NL:CRVB:2016:3302

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
14/2197 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen arbeid in het bestuursrecht

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die haar beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Appellante ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, maar meldde zich op 18 december 2012 ziek wegens psychische klachten. Na een bezoek aan de verzekeringsarts op 30 januari 2013, werd appellante per 6 mei 2013 geschikt geacht voor het verrichten van haar arbeid. Het Uwv heeft vervolgens op 7 mei 2013 besloten dat appellante geen recht meer had op een ZW-uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. De rechtbank oordeelde dat appellante geen verschoonbare redenen had aangevoerd voor de termijnoverschrijding.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat haar psychische toestand ten tijde van de termijnoverschrijding zodanig was dat zij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die de conclusie van verschoonbaarheid kunnen rechtvaardigen, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat het ingediende bezwaarschrift na de wettelijke termijn was ingediend en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante in verzuim was geweest. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/2197 ZW
Datum uitspraak: 10 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
17 maart 2014, 13/2682 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2016. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit. Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen een aantal ontbrekende pagina’s uit het dossier van Dimence in te zenden. Appellante heeft onder meer die stukken ingezonden en stukken betreffende een aanvraag bij de gemeente Almelo op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toen zij zich per
18 december 2012 ziek meldde wegens psychische klachten. Op 30 januari 2013 heeft appellante het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft overwogen dat appellante per 6 mei 2013 geschikt is te achten voor het verrichten van haar arbeid. Bij besluit van 7 mei 2013 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij per 6 mei 2013 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Appellante heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de bezwaartermijn. Het Uwv heeft overwogen dat de beslissing van 7 mei 2013 ook op die dag aan appellante is verzonden en dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift liep tot en met 21 mei 2013. Het door appellante op 25 september 2013 verstuurde bezwaarschrift is door het Uwv op 26 september 2013 ontvangen. Wat appellante heeft aangevoerd heeft het Uwv geen aanleiding gegeven om aan te nemen dat er bijzondere omstandigheden waren waardoor appellante niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat op grond van wat appellante heeft aangevoerd, verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding niet kan worden aangenomen. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 3 februari 2014 is niet gebleken van een dusdanig psychiatrisch toestandsbeeld dat appellante niet in staat kon worden geacht om post open te maken. Daarnaast is gebleken dat appellante wel andere afspraken heeft kunnen nakomen en op
8 mei 2013 een aanvraag om een WW-uitkering heeft kunnen (laten) indienen.
3.
In hoger beroep heeft appellante, samengevat, aangevoerd dat haar psychische situatie ten tijde van de datum in geding dusdanig was, dat zij niet in staat was tijdig bezwaar te maken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat het door appellante ingediende bezwaarschrift na de wettelijke voorgeschreven termijn van twee weken, die eindigde op 21 mei 2013, is ingediend.
4.2.
Artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Toepassing van artikel 6:11 van de Awb vraagt een individuele beoordeling in het concrete geval.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van verschoonbaarheid als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Appellante heeft in hoger beroep diverse stukken ingestuurd om aan te tonen dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van de te late indiening van het bezwaarschrift. Uit die door appellante in hoger beroep ingezonden gedingstukken en uit wat zij heeft verteld tijdens de zitting bij de Raad kan worden opgemaakt dat appellante rondom de datum in geding, maar ook daarvoor en daarna, een moeilijke periode doormaakte. De notities in het dossier van Dimence van de gezinshulpverlener laten echter niet het beeld zien dat appellante in de periode van 8 tot 22 mei 2013 in een dusdanige psychische toestand verkeerde dat zij niet in staat zou zijn tot het indienen van een bezwaarschrift. De stukken van de gemeente Almelo bieden daarvoor evenmin een aanknopingspunt.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016.
(Getekend) M.C. Bruning
(Getekend) P. Boer

SS