ECLI:NL:CRVB:2016:3282
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsmaatregel en verwijtbaarheid van appellant in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beesel ongegrond verklaarde. Appellant ontving sinds 18 juni 2012 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was onderworpen aan arbeidsverplichtingen. In januari 2014 werd appellant een arbeidstoeleidend traject aangeboden, het zogenaamde Fietsplan, maar hij voldeed niet aan de afspraken en meldde zich half februari 2014 ziek. Het college verlaagde de bijstand van appellant met 100% voor de periode van 1 tot en met 30 april 2014, omdat hij niet meer deelnam aan het Fietsplan en onbereikbaar was. Appellant stelde in hoger beroep dat hij ziek was en dat het college deze ziekmelding niet had betwist. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bewijslast voor het aantonen van zijn arbeidsongeschiktheid bij appellant lag. Aangezien appellant niet met objectieve bewijsstukken kon onderbouwen dat hij niet in staat was om deel te nemen aan het Fietsplan, werd geconcludeerd dat er wel degelijk sprake was van verwijtbaarheid. De opgelegde maatregel van bijstandsverlaging was in overeenstemming met de WWB en de relevante verordening. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af.