ECLI:NL:CRVB:2016:3269

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
15/823 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WGA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellante recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, met ingang van 5 november 2013, en had daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 41,26%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, maar dit werd door het Uwv ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat er geen onzorgvuldig onderzoek had plaatsgevonden door de verzekeringsartsen en dat de medische situatie van appellante adequaat was beoordeeld. Appellante herhaalde in hoger beroep haar eerdere gronden, waarbij zij stelde dat haar functionele mogelijkheden waren overschat en dat de voorgehouden functies niet geschikt waren vanwege een niet prikkelarme werkomgeving.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hadden gehandeld en dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en overtuigend was. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak terecht was en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

15/823 WIA
Datum uitspraak: 2 september 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
24 december 2014, 14/1417 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.G.C. van Ingen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2016. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 15 oktober 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 5 november 2013. Hierbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 41,26%. Bij beslissing op bezwaar van 6 mei 2014 (bestreden besluit) is het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat niet is gebleken van onzorgvuldig onderzoek door de verzekeringsartsen. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd, op basis van informatie van de behandelend sector en zijn eigen onderzoeksbevindingen, dat met de in de aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 mei 2014 opgenomen beperkingen recht wordt gedaan aan de medische situatie van appellante. Het betoog van appellante over vasthouden en verdelen van de aandacht, de noodzaak van een medische urenbeperking, de noodzaak van beperkingen van fysieke duurbelasting, geluid en prikkels, handelingstempo en conflicthantering treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is afdoende gemotiveerd dat de in de FML beschreven belastbaarheid ook op deze punten juist is. De geschiktheid voor appellante van de voorgehouden functies heeft de rechtbank ten slotte afdoende gemotiveerd geacht door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3. In hoger beroep heeft appellante de in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald. Haar functionele mogelijkheden voor vasthouden en verdelen van de aandacht, fysieke duurbelasting, urenomvang, geluid, veiligheidsrisico en conflicthantering zijn overschat bij de FML. De voorgehouden functies zijn volgens haar niet geschikt wegens een niet prikkelarme werkomgeving, wisselende taken en het moeten samenwerken
.Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij gewezen op de in eerste aanleg ingediende informatie van Mediant en de in hoger beroep ingediende brief van haar osteopaat Christine Kiers.
4.1.
De Raad komt tot de volgende overwegingen.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de in bezwaar aangepaste FML. Het oordeel van de rechtbank, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd in zijn rapporten van 2 mei 2014 en 22 juli 2014 dat met de FML recht wordt gedaan aan de beperkingen van appellante, wordt onderschreven. Hierbij is van belang dat deze verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante in verband met concentratieproblemen aangewezen acht op een prikkelarme werkomgeving en een voorspelbare werksituatie wat in de FML van 2 mei 2014 is vastgelegd in de aspecten 1.9.4 tot en met 1.9.8. Tevens is rekening gehouden met de sociale interactie en is appellante aanvullend beperkt geacht voor samenwerken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts in het rapport van 22 juli 2014 overtuigend uiteengezet dat gelet op het functioneren van appellante en de met haar gevoerde gesprekken, verdergaande beperkingen niet aan de orde zijn. Wat appellante heeft aangevoerd over een urenbeperking en een duurbelasting op een aantal aspecten is een herhaling van wat zij bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft over deze gronden volledig en juist geoordeeld zodat wordt volstaan met een verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank daarover. De door appellante ingediende informatie van ambulant verpleegkundige N. van Bloem van Mediant, gedateerd 8 oktober 2014, en de brief van osteopaat Christine Kiers van 29 oktober 2014 doen niet af aan de juistheid van de medische beoordeling. Deze stukken bevatten geen nieuwe medische informatie die een ander beeld geeft van de medische situatie van appellante op de datum in geding van 5 november 2013 en vormen geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de FML.
4.3.
Terecht heeft de rechtbank de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gevolgd in diens overwegingen over de geschiktheid voor appellante van de geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de Resultaat functiebeoordeling van 5 mei 2014 en in het rapport van 6 mei 2014 op inzichtelijke en overtuigende wijze gemotiveerd dat de functies van vleeswarenmaker, sterilisatiemedewerker en schadecorrespondent geschikt zijn te achten voor appellante. Nu appellante in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft ingebracht over deze functies, wordt volstaan met verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank hierover.
4.4.
Gelet op overwegingen 4.2 en 4.3 slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5 Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
2 september 2016.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) M.S.E.S. Umans
JvC