ECLI:NL:CRVB:2016:3243
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen studiefinanciering en studentenreisproduct
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die een HBO-opleiding heeft gevolgd, had bezwaar gemaakt tegen een brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waarin werd medegedeeld dat zij vanaf 1 mei 2013 geen recht meer had op een studentenreisproduct. De minister had eerder studiefinanciering in de vorm van een lening toegekend, maar appellante stelde dat zij de brief van 27 april 2013 niet had ontvangen vanwege identiteitsfraude. De minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. In hoger beroep voerde zij aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij op de hoogte kon zijn van de berichten, omdat deze op Mijn DUO waren geplaatst en zij nooit post had ontvangen. De Raad oordeelde dat de brief van 27 april 2013 slechts een herhaling was van het eerdere besluit en niet gericht was op enig rechtsgevolg. Daarom was het bezwaar op goede grond niet-ontvankelijk verklaard door de minister.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier.