Uitspraak
OVERWEGINGEN
28 oktober 2013 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft haar bevindingen bij het onderzoek neergelegd in een rapport van 30 oktober 2013. Zij heeft de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 oktober 2013. Daarna heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv berekend dat appellant met functies, waarvan de belasting in overeenstemming is met de FML, meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
2 februari 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 december 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 november 2014, dat verwijst naar een aangepaste FML van
26 november 2014, en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
28 november 2014, waarin is uiteengezet dat appellant in voor hem geschikt geachte functies meer kan verdienen dan zijn zogenoemde maatmaninkomen.
26 november 2014, onder meer in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. In wat appellant in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank onvoldoende grond gezien voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de artsen van het Uwv voor zover deze zien op de datum in geding (2 februari 2014). Daarbij is betrokken dat appellant in beroep medische informatie heeft overgelegd, waaruit wat betreft de psychische klachten van appellant een ander beeld naar voren komt. Van doorslaggevend belang heeft de rechtbank echter geacht dat deze medische informatie dateert van ruim na het bestreden besluit.
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
2 februari 2014 buiten beschouwing blijft. Appellant heeft ter zitting gesteld al langer last te hebben van een schouder na de verwijdering van een cyste. Een onderbouwing van zijn stelling dat die klacht hem hindert bij het verrichten van arbeid die in overeenstemming is met de FML van 26 november 2014 ontbreekt.
7 juli 2016 gesteld dat bij de beoordeling rekening is gehouden met al langer bestaande buikklachten en algehele malaise. Voor zover appellant meent dat de ziekte coeliakie tot meer beperkingen aanleiding geeft, wordt geoordeeld dat aanwijzingen daarvoor niet zijn te vinden in de rapporten van de MDL-artsen van 23 maart 2015, 26 juni 2015 en 10 juli 2015.
re-integratieplan opstelde niet worden afgeleid dat zijn psychische problemen rond de datum in geding waren verminderd.
27 oktober 2014 en 24 november 2014 blijkt dat bij de intake en de start van de behandeling sprake was van ernstige symptomatologie en dat een uitgebreid neuropsychologisch onderzoek nodig werd geacht. Deze therapeut heeft als zijn opvatting gegeven dat de klachten, gezien de ernst ervan, een lange aanloop moeten hebben gehad en dat deze volgens de (hetero)anamnese nooit minder zijn geweest.
re-integratieplan ondertekende, waarbij een individueel traject werd afgesproken dat vervolgens ook daadwerkelijk is gestart.