In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WIA-uitkering. Appellante, die haar werkzaamheden als zorgcoördinator had gestaakt wegens vermoeidheidsklachten, was eerder door het Uwv in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een heronderzoek door de verzekeringsarts van het Uwv, werd appellante met ingang van 17 januari 2011 als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. De rechtbank Leeuwarden had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante aanvullende stukken overgelegd, waaronder een verslag van psychiater Mutsaers, die twijfels uitte over de eerdere diagnoses. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, S. Knepper, ingeschakeld, die concludeerde dat er ten tijde van de beoordeling in januari 2011 waarschijnlijk sprake was van een lichte somatoforme stoornis. Knepper stelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd en dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellante.
De Raad oordeelde dat er geen redenen waren om het rapport van de deskundige niet te volgen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.