ECLI:NL:CRVB:2016:323

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2016
Publicatiedatum
27 januari 2016
Zaaknummer
12/2361 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking WIA-uitkering en medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 januari 2016 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de intrekking van haar WIA-uitkering. Appellante, die haar werkzaamheden als zorgcoördinator had gestaakt wegens vermoeidheidsklachten, was eerder door het Uwv in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een heronderzoek door de verzekeringsarts van het Uwv, werd appellante met ingang van 17 januari 2011 als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld, wat leidde tot de beëindiging van haar uitkering. De rechtbank Leeuwarden had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aanvullende stukken overgelegd, waaronder een verslag van psychiater Mutsaers, die twijfels uitte over de eerdere diagnoses. De Raad heeft een onafhankelijke deskundige, S. Knepper, ingeschakeld, die concludeerde dat er ten tijde van de beoordeling in januari 2011 waarschijnlijk sprake was van een lichte somatoforme stoornis. Knepper stelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd en dat de geselecteerde functies medisch passend waren voor appellante.

De Raad oordeelde dat er geen redenen waren om het rapport van de deskundige niet te volgen en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2361 WIA
Datum uitspraak: 22 januari 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van
13 maart 2012, 11/1735 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Maykehiem Zorg- en dienstverlening te Sint Nicolaasga (werkgever)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend, waarop het Uwv heeft gereageerd. Appellante heeft nogmaals stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. K.A. Faber, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
Het onderzoek is heropend na de zitting. De door de Raad als deskundige benoemde verzekeringsarts S. Knepper heeft op 18 oktober 2014 rapport uitgebracht.
Vervolgens hebben partijen over en weer nadere stukken ingediend.
Deskundige Knepper heeft op 24 januari 2015 een aanvullend rapport uitgebracht.
Appellante heeft opnieuw stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 18 september 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Faber, voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
C. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft op 7 februari 2008 haar werkzaamheden als zorgcoördinator gestaakt wegens vermoeidheidsklachten. Bij besluit van 27 november 2009 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, appellante met ingang van 4 februari 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In verband met een tijdelijke opname in een
AWBZ-erkende instelling werd appellante volledig arbeidsongeschikt geacht. Het door de werkgever gemaakte bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 3 augustus 2010 ongegrond verklaard.
1.2.
In het kader van een heronderzoek heeft de verzekeringsarts van het Uwv appellante onderzocht op 7 september 2010. De verzekeringsarts heeft een expertise laten verrichten door psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman. In een rapport van 6 december 2010 heeft Kemperman het beeld bij appellante geclassificeerd als beroepsmatige problematiek met mogelijk een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Psychiater Kemperman vermeldt dat een activerende, re-integrerende aanpak met (cognitief) gedragstherapeutische componenten gewenst is. De verzekeringsarts heeft, na beoordeling van de beschikbare medische informatie en na eigen onderzoek, in haar rapport van 14 januari 2011 de per einde wachttijd aangegeven diagnose somatoforme stoornis gehandhaafd. Bij onderzoek naar Lyme bleek een aanwijzing voor infectie. Hiervoor heeft appellante adequate behandeling in de vorm van antibiotica gehad. Vervolgens heeft de verzekeringsarts de beperkingen en de belastbaarheid van appellante vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 januari 2011. Appellante is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is. Verder is appellante beperkt op het aspect ‘het omgaan met conflicten’ en is zij aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden. Uitgaande van deze FML heeft de arbeidsdeskundige met gebruikmaking van het Claimbeoordelings- en Borgingssyteem (CBBS) drie functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op minder dan 35%.
1.3.
Bij besluit van 9 februari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 17 januari 2011 lager ligt dan 35% en dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 4 december 2012.
1.4.
Bij besluit op bezwaar van 20 juni 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 9 februari 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zowel de medische als de arbeidskundige onderbouwing van het bestreden besluit voldoende geacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep nadere stukken overgelegd, waaronder een verslag van bevindingen afkomstig van psychiater W.H.J. Mutsaers, van 22 januari 2013. Psychiater Mutsaers heeft op 30 oktober 2012 een poging gedaan tot een psychiatrisch onderzoek. Hij werd geconfronteerd met het feit dat appellante heel moeilijk zo niet onmogelijk te onderzoeken was. Hij heeft op basis van dossierstudie gesteld dat psychiater Kemperman zijn differentiaal diagnostische overwegingen en conclusies grotendeels heeft gebaseerd op de gegevens die de begeleidster van appellante heeft aangereikt. Appellante heeft een besluit van 26 april 2013 overgelegd, waarin het Uwv heeft vastgesteld dat appellante met ingang van
13 mei 2013 weer in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 2 december 2013 geconcludeerd dat hij in het onder 3.1 genoemde rapport van psychiater Mutsaers geen aanleiding ziet het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
3.3.
De Raad heeft aanleiding gezien om zich te laten adviseren door een onafhankelijk deskundige. De deskundige Knepper heeft in een rapport van 18 oktober 2014 bij appellante een ernstige somatoforme stoornis, mogelijk depressieve en/of angststoornis aanwezig geacht. De deskundige heeft geconcludeerd dat ten tijde van belang, 17 januari 2011, waarschijnlijk sprake was van een (nog) lichte somatoforme stoornis, waarbij in differentiaal diagnose nagebootste stoornis of CVS in overweging kwamen. Hij heeft zich kunnen verenigen met de FML van 14 januari 2011.
3.4.
Appellante heeft de conclusie van de door de Raad ingeschakelde deskundige Knepper weersproken. Zij heeft gesteld dat zij uitbehandeld is en dat vanaf 2010 volledige arbeidsongeschiktheid aangenomen moet worden. Verder heeft zij erop gewezen dat zij nog steeds positief op Lyme wordt getest. Appellante heeft een reactie overgelegd van psychiater Mutsaers van 24 februari 2015 en een brief van 17 maart 2015 van huisarts A.M.T. Braat. Zij heeft de uitslag van een Lyme onderzoek van augustus 2013 overgelegd, waarin zij positief is getest op Lyme.
3.5.
In een aanvullend rapport van 24 januari 2015 heeft de deskundige Knepper nader toegelicht dat tot medio 2014 bij reguliere medische behandeling geen andere diagnose is gesteld dan bij psychiatrisch onderzoek in opdracht van het Uwv in 2011. Knepper heeft herhaald dat hij een nagebootste stoornis of simulatie nog steeds niet kan uitsluiten. In reactie op het onder 3.4 genoemde schrijven van huisarts Braat heeft deskundige Knepper in een brief van 20 maart 2015 vermeld dat de eind 2010 gestelde diagnose ongedifferentieerde somatoforme stoornis nadien telkens terugkeert, ook in het kader van de reguliere behandeling.
3.6.
Het Uwv heeft in het rapport van de deskundige een bevestiging van zijn standpunt gezien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van
17 januari 2011.
4.2.
Op verzoek van de Raad heeft de deskundige Knepper een onderzoek ingesteld en gerapporteerd over de gezondheidstoestand van appellante en haar mogelijkheden om arbeid te verrichten. De deskundige Knepper heeft kennisgenomen van alle medische stukken en heeft appellante onderzocht op 19 september 2014. Knepper heeft in zijn uitvoerige rapport van 18 oktober 2014 beschreven dat het toestandsbeeld van appellante inmiddels een zeldzaam extreme vorm heeft aangenomen met vrijwel totale afhankelijkheid in de alledaagse levensverrichtingen. De deskundige vermeldt dat het niet duidelijk is in hoeverre appellante bij het vermoeidheidscentrum behandeling heeft gehad met specifieke cognitieve gedragstherapie (CTH) en oefentherapie. Hij acht niet aannemelijk dat appellante een persoonlijkheidsstoornis heeft zoals recent door behandelaars is bericht. Er zijn veel aanwijzingen dat psychische factoren een rol spelen. De deskundige heeft er op gewezen dat de meeste behandelaars de klachten eveneens primair als een ongedifferentieerde stoornis hebben benoemd. Inmiddels lijkt ook sprake van depressie en angst, wat kan passen bij het verloop van een psychische stoornis. De deskundige heeft geconcludeerd dat inmiddels sprake is van verdere verergering. Volgens deskundige Knepper leidt voortdurende inactiviteit uiteindelijk onvermijdelijk tot verder verlies van fysieke, mentale en sociale capaciteiten. Hij acht aannemelijk dat appellante inmiddels niet meer zelfredzaam is. De deskundige heeft geconcludeerd dat in januari 2011 naar alle waarschijnlijkheid sprake was van een ongedifferentieerde lichte somatoforme stoornis waarbij zowel nagebootste stoornis als CVS in overweging komen. Nadien is sprake geweest van verergering. De door appellante ingebrachte documenten, waaronder het rapport van psychiater Mutsaers en brieven van diverse behandelaars, zijn door Knepper bij zijn beoordeling betrokken. Verder heeft de deskundige gereageerd op de door appellante overgelegde reacties van psychiater Mutsaers van 24 februari 2015 en van huisarts Braat van 17 maart 2015.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Er zijn geen omstandigheden die aanleiding geven het rapport niet te volgen. De door appellante tegen dit rapport aangevoerde bezwaren vormen geen aanleiding de conclusies van de deskundige niet te volgen. Daarbij is van belang dat deskundige Knepper in een aanvullend rapport van 24 januari 2015 heeft gereageerd op de bezwaren van appellante en zijn conclusies daarbij nader heeft toegelicht. Verder heeft de deskundige in een brief van 20 maart 2015 gereageerd op de onder 3.4 genoemde brief van huisarts Braat. Deskundige Knepper heeft gemotiveerd te kennen gegeven dat hij kan instemmen met de ten aanzien van appellante te gelden beperkingen. In zijn aanvullend rapport van 24 januari 2015 heeft de deskundige herhaald dat sinds medio 2014 sprake is van een angst en depressie, een concreet aanwijsbare verergering na 2011. Met betrekking tot de ziekte van Lyme heeft de deskundige geconcludeerd dat appellante rond de datum in geding adequate behandeling in de vorm van antibiotica heeft gehad. Verder heeft internist-infectioloog dr. M.G.A. van Vonderen in een brief van 14 april 2011 vermeld dat er geen aanwijzingen zijn voor neuroborreliose. De medische grondslag van het bestreden besluit moet dan ook worden onderschreven.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de per 17 januari 2011 vastgestelde belastbaarheid zijn er geen redenen om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet passend te achten voor appellante.
4.5.
Hetgeen hiervoor onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en G. van Zeben-de Vries en
C.J. Borman als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2016.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK