ECLI:NL:CRVB:2016:3219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2016
Publicatiedatum
30 augustus 2016
Zaaknummer
15/447 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Plusvoorziening ouderen op basis van fiscaal inkomen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die een ouderdomspensioen ontvangt, had op 12 maart 2014 een aanvraag ingediend voor de Plusvoorziening ouderen over 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarde dat zijn fiscaal inkomen in de drie jaren voorafgaand aan de aanvraag lager moest zijn dan het toetsbedrag. Appellant had in 2012 een inkomen dat hoger was dan het toetsbedrag, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het college ten onrechte is uitgegaan van het fiscaal inkomen in plaats van het netto jaarinkomen. Daarnaast stelde hij dat het college door middel van informatiefolders en advertenties de verwachting heeft gewekt dat hij in aanmerking zou komen voor de Plusvoorziening ouderen.

De Raad heeft de gronden van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat deze een herhaling zijn van wat eerder in beroep is aangevoerd. De Raad heeft zich aangesloten bij het oordeel van de rechtbank en benadrukt dat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel uitdrukkelijke toezeggingen van het bevoegde orgaan vereist zijn, wat in dit geval niet is aangetoond. De Raad bevestigt daarom de aangevallen uitspraak en wijst de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

15/447 WWB
Datum uitspraak: 16 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 december 2014, 14/5065 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden met de zaken 14/6099 WWB en 14/6724 WWB op 24 mei 2016. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulders. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt met ingang van 9 juli 2013 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Aan appellant is een toeslag toegekend omdat zijn partner de leeftijd van 65 jaar nog niet had bereikt. Verder ontvangt appellant een tegemoetkoming ingevolge de Koopkrachttegemoetkoming Oudere Belastingplichtigen (KOB) en een bedrijfspensioen van ABN AMRO.
1.2.
Appellant heeft op 12 maart 2014 een aanvraag ingediend voor de Plusvoorziening ouderen over 2014.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 2 mei 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
2 juli 2014, de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant niet aan de voorwaarde heeft voldaan dat hij in de drie jaren voorafgaand aan het jaar waarvoor de Plusvoorziening ouderen wordt aangevraagd een fiscaal inkomen had dat in elk jaar lager was dan het toetsbedrag. Appellant had in 2012 een inkomen van € 28.632,38, terwijl het toetsbedrag in dat jaar € 22.234,00 bedroeg.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat, nu appellant niet heeft betwist dat zijn fiscaal inkomen in het kalenderjaar 2012 meer bedroeg dan het toetsbedrag, het college de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het college is daarbij terecht, conform de Beleidsregels Plusvoorziening ouderen, uitgegaan van het bruto inkomen en niet, zoals appellant heeft betoogd, van zijn netto inkomen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft, samengevat, aangevoerd dat het college ten onrechte is uitgegaan van het fiscaal inkomen in plaats van het netto jaarinkomen. Appellant heeft verder aangevoerd dat het college, door middel van informatiefolders en advertenties in de krant, bij hem de verwachting heeft gewekt dat hij in aanmerking zou komen voor de Plusvoorziening ouderen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. Hij voegt daar met betrekking tot het door appellant gedane beroep op het vertrouwensbeginsel nog het volgende aan toe.
4.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Van een dergelijke toezegging is hier niet gebleken. Aan informatiefolders of advertenties in de krant met, zo begrijpt de Raad, een informatief karakter, kan geen te honoreren vertrouwen worden ontleend.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.M. Overbeeke, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2016.
(getekend) A.M. Overbeeke
(getekend) P.C. de Wit

HD